ECLI:NL:CRVB:2020:519

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
19/2081 MAW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op grond van artikel 12g van de Militaire Ambtenarenwet 1931

Op 20 februari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Staatssecretaris van Defensie. De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 april 2019, waarin het beroep van appellant tegen zijn ontslag ongegrond werd verklaard. Appellant was niet verschenen, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. L.M. Ju, mr. M. Damen en A.M. van Pelt.

De Raad heeft vastgesteld dat de argumenten die door appellant in hoger beroep zijn aangevoerd, in wezen een herhaling zijn van de eerder ingediende beroepsgronden. De rechtbank had overtuigend gemotiveerd waarom deze gronden niet konden leiden tot een gegrondverklaring van het beroep. De Centrale Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en maakt de overwegingen die aan die uitspraak ten grondslag lagen, tot de zijne.

De Raad wijst erop dat de commissie, op basis van artikel 45 van het Algemeen militair ambtenarenreglement, op 6 april 2017 advies heeft uitgebracht over het voornemen om appellant op grond van artikel 12g van de Militaire Ambtenarenwet 1931 (MAW) ontslag te verlenen. De commissie adviseerde om geen uitvoering te geven aan het voorgenomen ontslag in afwachting van een herplaatsingsonderzoek en externe arbeidsbemiddeling. Desondanks verleende de staatssecretaris, na verkregen toestemming van de minister-president, op 30 november 2017 ontslag aan appellant, wat later werd gehandhaafd.

De Raad concludeert dat de staatssecretaris zich heeft gehouden aan de adviezen van de commissie en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

19.2081 MAW-PV

Datum uitspraak: 20 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 april 2019, 18/5621 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Zitting heeft: C.H. Bangma, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: L. Hagendijk
Appellant is niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M. Ju, mr. M. Damen en A.M. van Pelt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en is gebaseerd op de volgende overwegingen.
De commissie ex artikel 45 van het Algemeen militair ambtenarenreglement heeft op 6 april 2017 advies uitgebracht over het voornemen om appellant op grond van artikel 12g van de Militaire Ambtenarenwet 1931 (MAW) ontslag te verlenen. De commissie heeft geadviseerd geen uitvoering te geven aan het voorgenomen ontslag van appellant in afwachting van zowel een herplaatsingsonderzoek bij andere krijgsmachtdelen van het Ministerie van Defensie met een duur van ten minste drie maanden als externe arbeidsbemiddeling met een duur van ten minste zes maanden. Tevens heeft de commissie geadviseerd de mogelijkheid van een ontslag met wederzijds goedvinden te onderzoeken door hierover met appellant in overleg te treden.
Na op 8 november 2017 verkregen toestemming van de minister-president heeft de staatssecretaris bij besluit van 30 november 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
20 juli 2018 (bestreden besluit), appellant met ingang van 1 januari 2018 ontslag verleend op grond van artikel 12g, tweede lid, van de MAW.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De Raad stelt vast dat het namens appellant in hoger beroep aangevoerde in essentie een herhaling is van zijn beroepsgronden. De rechtbank heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze gronden niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het beroep. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en maakt de aan die uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen tot de zijne.
In aanvulling daarop overweegt de Raad dat de staatssecretaris zich aan de door de commissie geadviseerde externe arbeidsbemiddeling met de duur van ten minste zes maanden heeft gehouden. Verder herplaatsingsonderzoek kon achterwege blijven omdat appellant dit blijkens de e-mail van 2 juni 2017 heeft prijsgegeven. Voorts bevatten de gedingstukken, anders dan appellant heeft betoogd, een e-mailwisseling waaruit blijkt dat ontslag met wederzijds goedvinden is onderzocht en dat de staatssecretaris daartoe een voorstel heeft gedaan. Dit voorstel is door appellant afgewezen.
Dit betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L. Hagendijk (getekend) C.H. Bangma