ECLI:NL:CRVB:2020:519
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Ontslag op grond van artikel 12g van de Militaire Ambtenarenwet 1931
Op 20 februari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Staatssecretaris van Defensie. De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 april 2019, waarin het beroep van appellant tegen zijn ontslag ongegrond werd verklaard. Appellant was niet verschenen, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. L.M. Ju, mr. M. Damen en A.M. van Pelt.
De Raad heeft vastgesteld dat de argumenten die door appellant in hoger beroep zijn aangevoerd, in wezen een herhaling zijn van de eerder ingediende beroepsgronden. De rechtbank had overtuigend gemotiveerd waarom deze gronden niet konden leiden tot een gegrondverklaring van het beroep. De Centrale Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en maakt de overwegingen die aan die uitspraak ten grondslag lagen, tot de zijne.
De Raad wijst erop dat de commissie, op basis van artikel 45 van het Algemeen militair ambtenarenreglement, op 6 april 2017 advies heeft uitgebracht over het voornemen om appellant op grond van artikel 12g van de Militaire Ambtenarenwet 1931 (MAW) ontslag te verlenen. De commissie adviseerde om geen uitvoering te geven aan het voorgenomen ontslag in afwachting van een herplaatsingsonderzoek en externe arbeidsbemiddeling. Desondanks verleende de staatssecretaris, na verkregen toestemming van de minister-president, op 30 november 2017 ontslag aan appellant, wat later werd gehandhaafd.
De Raad concludeert dat de staatssecretaris zich heeft gehouden aan de adviezen van de commissie en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.