ECLI:NL:CRVB:2020:493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
17/4159 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die werkzaam was als algemeen medewerker humanitaire zaken, had zich op 8 april 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de ZW-uitkering van appellant per 12 januari 2016 beëindigd, wat appellant betwistte. Hij voerde aan dat zijn beperkingen door een somatisch-symptoomstoornis en andere gezondheidsproblemen niet goed waren ingeschat.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 18 februari 2019 een rapport heeft ingediend van psychiater H.C. Basaran, die concludeerde dat appellant door zijn klachten niet in staat was om zijn werk op fulltime basis te verrichten. De Raad oordeelde dat de eerdere besluiten van het Uwv, die de beëindiging van de ZW-uitkering rechtvaardigden, niet voldoende waren onderbouwd. De Raad heeft de bestreden besluiten van het Uwv vernietigd en bepaald dat het ziekengeld van appellant per 12 januari 2016 moet worden voortgezet.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de rol van onafhankelijke deskundigen in het proces. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 4.230,70 bedragen.

Uitspraak

17.4159 ZW, 17/4160 ZW

Datum uitspraak: 27 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van
26 april 2017, 16/2217 (aangevallen uitspraak 1), en 26 april 2017, 16/7153 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.M. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een rapport en een nadere reactie van een onafhankelijke psychiater ingediend. Het Uwv heeft reacties van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgehad op 16 januari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als algemeen medewerker humanitaire zaken voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op 1 april 2013 geëindigd. Appellant heeft zich op
8 april 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Op 28 oktober 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 12 januari 2016 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van algemeen medewerker humanitaire zaken. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 11 januari 2016 de ZW-uitkering van appellant per 12 januari 2016 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 26 februari 2016 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.
Appellant heeft zich op 14 maart 2016, vanuit de WW, opnieuw ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Op 20 juli 2016 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 27 juli 2016 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van algemeen medewerker humanitaire zaken. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 20 juli 2016 vastgesteld dat appellant per 27 juli 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 september 2016 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Ook aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de beide bestreden besluiten ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank in beide zaken overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Wat door appellant is aangevoerd geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Het gaat niet om subjectieve klachten, maar om objectief vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de in beroep opgestelde rapporten inzichtelijk gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet zijn standpunt te wijzigen. Uit de informatie van de neuroloog van 21 september 2016 volgt dat sprake is van een milde versie van het obstructief slaapapneu syndroom (OSAS), vastgesteld na de data in geding 1 en 2, en niet van een geheugenstoornis.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep in beide zaken herhaald dat het Uwv zijn beperkingen ten gevolge van OSAS en zijn bloeddruk-, maag- en darmproblemen heeft onderschat. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij opnieuw naar de in beroep overgelegde medische informatie verwezen en de Raad verzocht een deskundige te benoemen. Appellant heeft zelf op 18 februari 2019 een rapport ingediend van een door de onafhankelijke psychiater H.C. Basaran op 1 februari 2019 verricht psychiatrisch onderzoek.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
In geschil is of het Uwv appellant terecht per 12 januari 2016 (17/4159 ZW) en
20 juli 2016 (17/4160 ZW) geschikt heeft geacht voor zijn werk als algemeen medewerker humanitaire zaken.
4.3.
De verzekeringsarts heeft in zijn rapporten van 28 oktober 2015 en 11 januari 2016 de taakbelasting in het werk van algemeen medewerker humanitaire zaken in kaart gebracht en daarbij aangetekend: “Kantoorwerk, concentratie en aandacht verdelen belangrijk”. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 25 februari 2016 vermeld dat er in de maatgevende arbeid sprake is van een belasting op de aspecten concentratie en verdelen van aandacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat appellant de psychische belasting in de maatgevende arbeid aan moet kunnen, omdat er geen sprake is van psychopathologie in arbeidsbelemmerende omvang.
4.4.
Basaran heeft in zijn rapport van 1 februari 2019 geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een depressieve stoornis, eenmalig en matig van ernst, en van een somatisch-symptoomstoornis. Hij acht het waarschijnlijk om aan te nemen dat er ten tijde van de data in geding sprake was van een somatisch-symptoomstoornis. Het is volgens hem terugkijkend niet met zekerheid vast stellen of er ten tijde in geding ook al sprake was van een depressieve stoornis. Hij kan zich vinden in het standpunt van de verzekeringsartsen dat er geen ernstige somatische en psychische afwijkingen kunnen worden gevonden, maar is het niet eens met de conclusie dat er geen beperkingen van psychische aard aanwezig zijn. Hij is van oordeel dat appellant op de data in geding (onder meer) licht tot matig beperkt kan worden geacht op de aspecten concentreren en verdelen van aandacht. Door de ervaren klachten en beperkingen was appellant volgens hem niet in staat zijn werk op fulltime basis te doen.
4.5.
In reactie op het rapport van Basaran heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 17 juni 2019 geconcludeerd dat er op de data in geding hoogstens sprake was van milde psychische klachten. Gezien het feit dat de maatgevende functie niet als stresserend kan worden aangemerkt, is er geen reden appellant ongeschikt te achten voor het niet fysieke en niet mentaal belastende maatgevende werk. Basaran heeft in een brief van 30 juli 2019 aanvullend toegelicht dat op de data in geding sprake was van een somatisch-symptoomstoornis, welke stoornis wordt gekenmerkt door disproportionele en persisterende gedachten over de ernst van de klachten, een persisterende angst over de gezondheid of de klachten en het excessief veel tijd besteden aan deze klachten of aan de zorgen over de gezondheid, wat aanleiding kan geven tot een verminderd energieniveau en daarnaast ook tot een verminderd aandacht- en concentratievermogen, waardoor iemand beperkt wordt in het persoonlijk en/of sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 11 november 2019 hierop gereageerd en het standpunt ingenomen dat – op basis van het verloop van de gevalsbehandeling, de onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts, de observaties tijdens de hoorzitting en het gegeven dat appellant pas ruim na de data in geding in behandeling is gekomen voor zijn psychische klachten – geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat appellant op de data in geding in de medische toestand was zoals de deskundige opmerkt in zijn schrijven.
4.6.
Vaststaat dat in de maatgevende functie sprake is van een (volgens de primaire verzekeringsarts zelfs essentiële) belasting op de aspecten concentreren en verdelen van de aandacht. Basaran heeft het aannemelijk geacht dat bij appellant op de data in geding ten gevolge van een somatisch-symptoomstoornis sprake was van een verminderd energieniveau en een verminderd aandacht- en concentratievermogen. Hij heeft bij zijn onderzoek de rapporten van de verzekeringsartsen betrokken en aldus met kennis van de belastende aspecten in de functie van appellant kenbaar gemotiveerd geconcludeerd dat deze op de data in geding niet in staat was de functie fulltime te verrichten. Aan deze conclusie heeft hij in zijn reactie van 30 juli 2019 gemotiveerd vastgehouden. De conclusies van Basaran berusten op een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek en zijn overtuigend gemotiveerd, aan de hand van medisch onderzoek en met inachtneming van de over appellant beschikbare medische informatie. Basaran heeft als onafhankelijke psychiater inzichtelijk en helder gemotiveerd dat appellant door zijn klachten en beperkingen de maatgevende functie op de data in geding niet op fulltime basis kon verrichten.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat de hoger beroepen slagen en de aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten 1 en 2 vernietigen. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal de Raad zelf voorzien en de besluiten van 11 januari 2016 en 20 juli 2016 herroepen. Daarmee wordt het ziekengeld van appellant alsnog per 12 januari 2016 voortgezet.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 1.050,- in bezwaar, € 1.575,- in beroep en € 1.050,- in hoger beroep in verband met kosten van rechtsbijstand. Daarnaast € 544,50 voor kosten van rapport van een deskundige en € 11,20 aan reiskosten van appellant ten behoeve van het bezoeken van de zitting in hoger beroep, tezamen € 4.230,70.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraken 1 en 2;
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten van 26 februari 2016 en 30 september 2016 gegrond en vernietigt die besluiten;
  • herroept de besluiten van 11 januari 2016 en 20 juli 2016 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 4.230,70;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) C.I. Heijkoop