In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als teamleider telecom werkzaam was, had zich op 4 november 2015 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. De verzekeringsarts heeft appellant per 17 februari 2016 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid, waarna de ZW-uitkering werd beëindigd. Appellant heeft meerdere keren bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering, maar de rechtbank heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant op de relevante data. De rechtbank had op goede gronden geen deskundige benoemd, en de medische onderzoeken waren zorgvuldig uitgevoerd. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn belastbaarheid onvoldoende was ingeschat, maar de Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de medische beoordelingen juist waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant zijn werk weer had hervat en zich pas later ziek had gemeld na de wachttijd.