ECLI:NL:CRVB:2020:479
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van Wajong-uitkering wegens arbeidsparticipatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de verlaging van de Wajong-uitkering van appellante van 75% naar 70% van het minimumloon, met ingang van 1 januari 2018. Appellante, geboren in 1979, ontving eerder een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 1998, maar het Uwv heeft vastgesteld dat zij arbeidsvermogen heeft. Dit besluit is door appellante bestreden, waarbij zij aanvoert dat het medisch onderzoek ontoereikend was en dat haar psychische klachten niet goed zijn ingeschat.
De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten de Wajong-uitkering te verlagen, en dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij geen arbeidsvermogen heeft en dat de verzekeringsartsen haar situatie niet goed hebben beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante onder bepaalde voorwaarden in staat is om te werken, en dat de verlaging van de uitkering terecht is doorgevoerd.
De uitspraak bevestigt dat appellante over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie beschikt, en dat de Wajong-uitkering met ingang van 1 januari 2018 terecht is verlaagd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.