ECLI:NL:CRVB:2020:425

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
17/5737 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum bijstandsverlening na aanvraag en melding bijstand

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de bijstandsverlening aan appellanten, die een bedrijf in tweedehands meubels hadden. Na een noodweer op 23 juni 2016, waarbij hun opslagloods ernstig beschadigd raakte, hebben appellanten zich op 27 juni 2016 gemeld voor bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Deurne heeft hen verzocht om voor 1 augustus 2016 bepaalde gegevens in te leveren. Appellanten hebben echter pas op 22 augustus 2016 hun aanvraag ingediend, wat acht weken na hun melding was. Het college heeft bij besluit van 3 oktober 2016 de bijstand toegekend, maar met als ingangsdatum de datum van de aanvraag, en niet de datum van de melding. Appellanten waren het hier niet mee eens en hebben bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank Oost-Brabant heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat appellanten hun aanvraag niet zo spoedig mogelijk na de melding hebben ingediend. In hoger beroep hebben appellanten hun standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college terecht de bijstand heeft toegekend vanaf de datum van de aanvraag. De Raad stelt vast dat appellanten verantwoordelijk waren voor het indienen van hun aanvraag, ook al hadden zij een boekhouder ingeschakeld. De omstandigheden waarin appellanten zich bevonden na het noodweer maken niet dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om de bijstand pas vanaf de datum van de aanvraag toe te kennen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5737 BBZ

Datum uitspraak: 25 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juni 2017, 17/826 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Deurne (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. L.A.M. van Vlerken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Appellanten zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B.L. Kramer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hadden een bedrijf in tweedehands meubels in de gemeente [gemeente] . Op 23 juni 2016 is de loods waarin de goederen lagen opgeslagen door noodweer ernstig beschadigd geraakt en is de voorraad onverkoopbaar geworden. Appellanten waren hiervoor niet verzekerd.
1.2.
Op 27 juni 2016 hebben appellanten zich gemeld voor bijstand ter voorziening in de algemene kosten van bestaan op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Op 30 juni 2016 heeft telefonisch een gesprek met appellanten plaatsgevonden en heeft het college appellanten een brief met een overzicht van in te leveren gegevens gestuurd, waaronder het inlichtingen- en aanvraagformulier en bedrijfs- en financiële gegevens. In de brief is appellanten meegedeeld dat ze de vermelde formulieren en gegevens vóór 1 augustus 2016 moeten inleveren en dat indien de gevraagde gegevens niet tijdig zijn ingeleverd, geen aanvraagprocedure wordt gestart.
1.3.
Op 7 juli 2016 heeft de boekhouder van appellanten het college telefonisch verzocht om twee weken uitstel. De termijn voor het inleveren van de gegevens is toen verlengd tot 15 augustus 2016.
1.4.
Op 18 augustus 2016 heeft de boekhouder namens appellanten een deel van de gevraagde gegevens ingeleverd. Op 22 augustus 2016 heeft de boekhouder namens appellanten het aanvraagformulier ingeleverd.
1.5.
Bij besluit van 3 oktober 2016 heeft het college appellanten bijstand ter voorziening in de kosten van levensonderhoud naar de norm voor gehuwden toegekend in de vorm van een renteloze geldlening voor de periode van 22 augustus 2016 tot 1 januari 2017. De ingangsdatum is de datum waarop appellanten de aanvraag hebben ingediend. Dit is niet de datum waarop appellanten zich hebben gemeld. Het college heeft voor de latere datum gekozen omdat appellanten het aanvraagformulier niet zo spoedig mogelijk na de melding hebben ingediend.
1.6.
Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 oktober 2016, omdat zij het niet eens zijn met de ingangsdatum. Appellanten hebben verzocht de bijstand toe te kennen met ingang van de meldingsdatum van 27 juni 2016.
1.7.
Bij besluit van 23 februari 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft zich in het betreden besluit op het standpunt gesteld dat appellanten het indienen van de aanvraag hebben toevertrouwd aan de boekhouder. De boekhouder heeft verzocht om verlenging van de termijn met twee weken. Het had op de weg van de boekhouder gelegen om, indien de verlengde termijn ook niet haalbaar was, hierover contact op te nemen met het college. De gevolgen van het handelen van de boekhouder komen voor rekening van appellanten, nu zij de behartiging van hun belangen aan hem hadden toevertrouwd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil in hoger beroep ziet op de ingangsdatum van de toegekende bijstand. Het college heeft de bijstand toegekend per de datum van indiening van de aanvraag, 22 augustus 2016. Appellanten wensen toekenning per de datum van melding, 27 juni 2016.
4.2.
In artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet (PW) is bepaald dat indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.3.
In artikel 44, derde lid, van de PW is bepaald dat indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt, het college, in afwijking van het eerste lid, kan besluiten dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend.
4.4.
Vast staat dat appellanten zich op 27 juni 2016 hebben gemeld en pas acht weken later op 22 augustus 2016 hun aanvraag hebben ingediend. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellanten hun aanvraag niet zo spoedig mogelijk nadat zij zich hebben gemeld hebben ingediend.
4.5.
Appellanten hebben aangevoerd dat hen niet kan worden verweten dat zij hun aanvraag niet zo spoedig mogelijk na de melding hebben ingediend. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt dat het college appellanten bij brief van 30 juni 2016 heeft verzocht het aanvraagformulier en andere gegevens voor 1 augustus 2016 in te leveren. Appellanten hebben hun boekhouder gevraagd hiervoor zorg te dragen. De boekhouder heeft het college verzocht om uitstel waarop het college de inlevertermijn heeft verlengd tot 15 augustus 2016. Dat betekent echter niet dat appellanten niet zelf verantwoordelijk bleven voor het indienen van hun aanvraag. Dat de boekhouder niet namens appellanten was gemachtigd en dat de verlengingstermijn door het college alleen is bevestigd naar de boekhouder en niet naar appellanten, zoals appellanten hebben aangevoerd, doet aan de eigen verantwoordelijkheid van appellanten niet af. Appellanten waren immers door de brief van 30 juni 2016 die aan hen is gericht ervan op de hoogte dat ze het aanvraagformulier binnen de gestelde termijn moesten inleveren. Daarbij komt dat uit de in bezwaar overgelegde brief van de boekhouder van 26 januari 2017 blijkt dat het aanvraagformulier waarschijnlijk bij appellanten zelf in het ongerede was geraakt. Het had in dat geval op de weg van appellanten gelegen het college om een nieuw aanvraagformulier te verzoeken en uitstel te vragen voor het indienen hiervan.
4.6.
Nu appellanten hun aanvraag niet zo spoedig mogelijk nadat zij zich hebben gemeld hebben ingediend en hen dit ook te verwijten valt, was het college bevoegd de bijstand eerst vanaf de dag dat de aanvraag was ingediend toe te kennen. De moeilijke omstandigheden waarin appellanten zich na het noodweer en de daardoor ontstane schade aan hun bedrijf bevonden, maken niet dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Appellanten is ruimschoots de gelegenheid geboden hun aanvraag in te dienen en niet is gebleken dat zij niet in staat waren hun belangen te behartigen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2020.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) L. Hagendijk