Uitspraak
19.849 AW-PV
BESLISSING
29 september 2017;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2020, staat de appellant, een politieambtenaar, centraal die wordt beschuldigd van plichtsverzuim. Het plichtsverzuim betreft het niet doen van aangifte van bedreiging, ondanks herhaalde toezeggingen en aansporingen van collega's. De Raad oordeelt dat het nalatig handelen van de appellant kan worden aangemerkt als plichtsverzuim, maar dat de ernst van het verzuim niet voldoende is om de eerder opgelegde disciplinaire straf van tijdelijke verlaging van de bezoldiging te rechtvaardigen. De Raad concludeert dat de appellant slechts een schriftelijke berisping verdient. De uitspraak is gebaseerd op de overwegingen dat de appellant als privépersoon handelde, maar ook als politieambtenaar verantwoordelijk is voor zijn handelen. De Raad vernietigt het eerdere besluit van 29 september 2017 en legt de schriftelijke berisping op, waarbij de korpschef wordt veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten en griffierechten aan de appellant.