ECLI:NL:CRVB:2020:410
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die als helpende zorg en welzijn werkte, had zich op 16 september 2014 ziek gemeld met depressieve klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar in eerste instantie ziekengeld toegekend, maar weigerde later een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste werk, maar wel belastbaar was met inachtneming van de beperkingen die in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgelegd.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling te twijfelen. In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen waren onderschat. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende informatie had meegewogen, inclusief gegevens van de huisarts, en dat de beperkingen in de FML overtuigend waren onderbouwd.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen. De Raad vond geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, aangezien er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.