ECLI:NL:CRVB:2020:402
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Ziektewet en WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich ziek had gemeld met schouderklachten, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar ziekengeld en WIA-uitkering weigerden. Het Uwv stelde dat appellante met ingang van 3 maart 2017 geen recht meer had op ziekengeld omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functies die aan de toetsing ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten en verzocht om de benoeming van een deskundige. De Raad oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.