ECLI:NL:CRVB:2020:3542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
19/4524 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht en ontbreken machtiging

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door [A.], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2019. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 december 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 19/4524 ZW. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen griffierecht heeft betaald en geen machtiging heeft overgelegd, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.

Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verschuldigd griffierecht € 128,-, dat binnen 28 dagen na verzending van de aanmaning betaald moest worden. Appellante is herhaaldelijk gewezen op deze verplichting, maar heeft nagelaten het griffierecht tijdig te voldoen. Daarnaast is appellante verzocht om een schriftelijke machtiging in te zenden, maar ook deze termijn is ongebruikt verstreken.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante niet in verzuim is geweest. Gezien het feit dat zowel het griffierecht niet is betaald als de machtiging niet is ingediend, heeft de Raad besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren zonder verder onderzoek. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 december 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 29 december 2020
19/4524 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
30 augustus 2019, 18/216 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [A.] hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 15 januari 2020 is [A.] en bij brief van 25 juni 2020 is appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 128,- is verschuldigd, en is meegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 15 februari 2020 is [A.] en bij aangetekende brief van 26 juli 2020 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Daarnaast is bij brief van 15 januari 2020 aan [A.] verzocht binnen vier weken een schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb in te zenden. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
[A.] heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 18 februari 2020 is [A.] nogmaals de gelegenheid geboden de verlangde machtiging in te zenden. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is zij erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg kan hebben dat het (hoger) beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
[A.] heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Ten aanzien van de hiervoor genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van
K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
29 december 2020.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.