Uitspraak
30 augustus 2019, 18/216 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door [A.], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2019. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 december 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 19/4524 ZW. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen griffierecht heeft betaald en geen machtiging heeft overgelegd, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verschuldigd griffierecht € 128,-, dat binnen 28 dagen na verzending van de aanmaning betaald moest worden. Appellante is herhaaldelijk gewezen op deze verplichting, maar heeft nagelaten het griffierecht tijdig te voldoen. Daarnaast is appellante verzocht om een schriftelijke machtiging in te zenden, maar ook deze termijn is ongebruikt verstreken.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante niet in verzuim is geweest. Gezien het feit dat zowel het griffierecht niet is betaald als de machtiging niet is ingediend, heeft de Raad besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren zonder verder onderzoek. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 december 2020.