ECLI:NL:CRVB:2020:3531

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
20/2448 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek inzake toekenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling en de Wet uitkeringen burger‑oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1946, een herzieningsverzoek ingediend tegen de besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) die haar aanvragen om toekenningen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) en de Wet uitkeringen burger‑oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) hebben afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak, Centrale Raad van Beroep, heeft op 24 december 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten slechts met terughoudendheid kunnen worden getoetst, gezien het karakter van de discretionaire bevoegdheden van verweerder. Centraal staat de vraag of er nieuwe feiten of gegevens zijn die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. De Raad concludeert dat dergelijke feiten en gegevens niet zijn gepresenteerd.

De appellante had eerder aanvragen ingediend in 2016, die door verweerder zijn afgewezen op basis van onvoldoende bewijs dat zij in omstandigheden heeft verkeerd die onder de AOR of Wubo vallen. Ondanks meerdere verzoeken om herziening en aanvullende verklaringen, waaronder die van mevrouw [A.], heeft de Raad geen nieuwe relevante informatie kunnen vaststellen die de eerdere besluiten zou kunnen ondermijnen. De verklaringen zijn als onvoldoende concreet beoordeeld en er zijn geen objectieve gegevens beschikbaar die de door appellante gestelde gebeurtenissen kunnen bevestigen.

De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat de besluiten van verweerder standhouden en dat de beroepen ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 24 december 2020.

Uitspraak

20.2448 AOR, 20/2449 WUBO

Datum uitspraak: 24 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft [naam] beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 11 juni 2020, kenmerk BZ011348041 (bestreden besluit 1) onderscheidenlijk kenmerk BZ011348042 (bestreden besluit 2). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) onderscheidenlijk de Wet uitkeringen burger‑oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door [naam] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1946, heeft in december 2016 bij verweerder aanvragen ingediend om toekenningen op grond van de AOR en de Wubo.
1.2.
Verweerder heeft de aanvragen afgewezen bij besluiten van 3 april 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van 3 augustus 2017 op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellante in omstandigheden heeft verkeerd in de zin van de AOR dan wel dat zij is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo. In dat verband is overwogen dat niet is gebleken dat appellante in 1947 in Surabaya ongeregeldheden of beschietingen heeft meegemaakt, dat er geen bevestiging van is verkregen dat appellante getuige is geweest van de beroving en het doodschieten van de buren en dat concrete gegevens ontbreken over het schoppen naar de tafel met eten door twee pemoedas en de mishandeling van haar grootmoeder waarbij zij appellante op de rug droeg. De door appellante overgelegde verklaring van mevrouw [A.] is onvoldoende overtuigend geacht. Het tegen het WUBO-besluit ingestelde beroep is door appellante ingetrokken bij brief van 30 september 2017.
1.3.
Bij brief van 28 september 2017 heeft appellante opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de AOR en de Wubo, waarbij zij opnieuw de verklaring van mevrouw [A.] heeft overgelegd, met daarnaast een brief (met krantenknipsels) van [B.] . Verweerder heeft op die verzoeken afwijzend beslist bij besluiten van 6 maart 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van 27 juni 2018 op de grond dat appellante geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld die aanleiding zouden moeten geven de eerdere beslissingen te herzien. Tegen de besluiten van 27 juni 2018 heeft appellante geen beroep ingesteld.
1.4.
In april 2019 heeft appellante verzocht de eerdere afwijzingen te herzien en haar in aanmerking te brengen voor toekenningen op grond van de AOR en de Wubo. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluiten van 13 december 2019, na bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten, op de grond dat appellante geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld die aanleiding geven de eerdere besluiten te herzien.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo onderscheidenlijk artikel 42 van de AOR, is verweerder – kort gezegd – bevoegd op een daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheden kan de Raad de bestreden besluiten slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of er nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
2.2.
Zulke feiten en gegevens zijn niet naar voren gekomen. De bij het verzoek om herziening overgelegde niet-ondertekende verklaring van mevrouw [C.] is voor verweerder aanleiding geweest de waarde van deze verklaring nader te laten onderzoeken. Een medewerker van de Nederlandse Ambassade in Indonesië heeft op aanwijzing van appellante telefonisch getracht via mevrouw [A.] contact op te nemen met mevrouw [C.] , maar dat is niet gelukt omdat mevrouw [A.] niet beschikte over contactgegevens van mevrouw [C.] . Ook appellante beschikte niet over die gegevens. Het is voor verweerder niet mogelijk gebleken om de waarde van de verklaring van mevrouw [C.] te beoordelen. In het hiervoor genoemde telefoongesprek met de medewerker van de Ambassade heeft mevrouw [A.] haar onder 1.2 genoemde verklaring wel bevestigd maar die bevestiging kan ook nu niet leiden tot de conclusie dat appellante onder de AOR of WUBO vallende gebeurtenissen heeft meegemaakt. Er zijn teveel onzekerheden. De verklaring van mevrouw [A.] is eerder al als onvoldoende concreet beoordeeld en ondersteunende gegevens die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn ook nu niet overgelegd of verkregen. Dit alles leidt ertoe dat (ook nu) geen (objectieve) gegevens beschikbaar zijn die de door appellante gestelde gebeurtenissen kunnen bevestigen.
2.3.
Ook is overigens niet gebleken dat verweerder besluiten heeft genomen die de terughoudende rechterlijke toets niet kunnen doorstaan. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2020.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M. Buur