In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, had bezwaar gemaakt tegen het niet herstellen van zijn vaste toelage onregelmatige dienst (TOD) na een uitbreiding van zijn arbeidsduur van 32 naar 36 uur per week. De toelage was eerder vastgesteld op € 533,93 per maand, maar was naar rato aangepast toen de appellant zijn arbeidsduur verminderde. De Raad oordeelde dat de appellant recht had op herstel van de TOD naar het oorspronkelijke bedrag, omdat de wet niet expliciet uitsluit dat de toelage kan worden verhoogd na een uitbreiding van de arbeidsduur. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond, waarbij de minister werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een vaste toelage voor ambtenaren en de voorwaarden waaronder deze kan worden aangepast.