ECLI:NL:CRVB:2020:3530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
20/1211 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van vaste toelage voor ambtenaar na uitbreiding van arbeidsduur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, had bezwaar gemaakt tegen het niet herstellen van zijn vaste toelage onregelmatige dienst (TOD) na een uitbreiding van zijn arbeidsduur van 32 naar 36 uur per week. De toelage was eerder vastgesteld op € 533,93 per maand, maar was naar rato aangepast toen de appellant zijn arbeidsduur verminderde. De Raad oordeelde dat de appellant recht had op herstel van de TOD naar het oorspronkelijke bedrag, omdat de wet niet expliciet uitsluit dat de toelage kan worden verhoogd na een uitbreiding van de arbeidsduur. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond, waarbij de minister werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een vaste toelage voor ambtenaren en de voorwaarden waaronder deze kan worden aangepast.

Uitspraak

20.1211 AW

Datum uitspraak: 24 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 februari 2020, 19/131 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Justitie en Veiligheid (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.K. Bekhof, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bekhof en mr. T.P.M. van Steenbrugge. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Kauffman en drs. P.E. Weijman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen vóór 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat vóór 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 januari 2020.
1.2.
Appellant is sinds 1 augustus 1989 werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, laatstelijk in de functie van [naam functie] bij de [lokatie PI].
1.3.
In oktober 2016 heeft de minister aan appellant op grond van artikel 17, vierde lid, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA) een vaste toelage onregelmatige dienst voor ambtenaren van 55 jaar en ouder (TOD) toegekend van € 533,93 per maand, zoals blijkt uit zijn salarisstrook van die maand.
1.4.
Op verzoek van appellant is zijn arbeidsduur per 1 maart 2017 teruggebracht van 36 uur naar 32 uur per week. Met ingang van deze datum is ook, zoals blijkt uit de salarisstrook van maart 2017, de TOD van appellant op grond van artikel 17, vijfde lid, van het BBRA naar rato aangepast aan de nieuwe arbeidsduur.
1.5.
Per 1 juli 2018 is de arbeidsduur van appellant op zijn verzoek uitgebreid van 32 uur naar 36 uur per week. Uit de salarisstrook van juli 2018 blijkt dat de TOD van appellant ongewijzigd is gebleven. Naar aanleiding hiervan heeft appellant bij e-mail van 24 juli 2018 aan P-Direkt verzocht om hem in augustus met terugwerkende kracht een TOD toe te kennen van € 533,93 in verband met de uitbreiding van zijn arbeidsduur, zijnde het bedrag dat aan hem tot maart 2017 was toegekend. Bij e-mail van 26 juli 2018 heeft P-Direkt op het verzoek van appellant gereageerd. Onder verwijzing naar artikel 17, vierde lid, van het BBRA is aan appellant het volgende medegedeeld: ‘De toelage 55+ wordt naar rato toegepast bij een vermindering van de arbeidsduur. Uw arbeidsduur is verminderd per 1 maart 2017. Per dezelfde datum is hierdoor, conform wet- en regelgeving, uw toelage 55+ naar rato aangepast. Op 1 juli 2018 is uw arbeidsduur vermeerderd naar 36 uur. U heeft echter geen recht op een verhoging van de toelage 55+.’ Bij e-mail van 30 juli 2018 heeft appellant medegedeeld het niet eens te zijn met deze stelling. Bij e-mail van diezelfde datum heeft P-Direkt hierop gereageerd en nogmaals medegedeeld dat de TOD niet naar rato wordt aangepast bij een uitbreiding van de arbeidsduur.
1.6.
Bij brief van 30 juli 2018 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het niet herstellen van zijn TOD, zoals deze is toegekend in oktober 2016. Bij brief van 15 augustus 2018 is aan appellant uitgelegd waarom de TOD niet wordt aangepast. Bij e-mail van 20 augustus 2018 heeft appellant hierop gereageerd en medegedeeld het ook met deze brief niet eens te zijn, omdat zijn vaste TOD een verworven recht is.
1.7.
Bij besluit van 29 november 2018 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 17, vierde lid, van het BBRA is bepaald, voor zover hier van belang, dat de ambtenaar met ingang van de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt een vaste toelage ontvangt. Ingevolge het vijfde lid van dat artikel wordt deze toelage vastgesteld op het bedrag dat de ambtenaar over de zesendertig kalendermaanden voorafgaande aan de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt gemiddeld per maand aan toelage als bedoeld in het eerste lid heeft genoten. Dit bedrag wordt aangepast aan de algemene salariswijzigingen. De toelage wordt naar rato aangepast bij een vermindering van de arbeidsduurfactor.
4.2.
Appellant stelt dat door de uitbreiding van zijn arbeidsduur naar 36 uur per week de TOD moet worden hersteld naar het bedrag, zoals dat aan hem is toegekend in oktober 2016. Dit betoog slaagt. Een redelijke toepassing van artikel 17, vijfde lid, van het BBRA brengt met zich mee dat, zoals in het geval van appellant, na vaststelling van de TOD op grond van het vierde lid, die TOD herleeft wanneer na een tijdelijke vermindering van de arbeidsduur de omvang van het dienstverband wordt hersteld naar het oorspronkelijke aantal uren. De Raad acht hierbij van belang dat uit artikel 17, vijfde lid, van het BBRA of de toelichting daarbij niet blijkt dat toename tot een hoogte van de oorspronkelijke TOD niet mogelijk is. Dat alleen het gevolg voor de TOD bij een vermindering van het aantal arbeidsuren is geregeld, is onvoldoende grond om tot die toepassing te komen. Dat, zoals namens de minister is betoogd, herstel van de TOD in verband met precedentwerking leidt tot hoge financiële kosten, volgt de Raad niet. De kosten zijn niet hoger dan wanneer appellant 36 uur per week was blijven werken. In de mutatie per 1 juli 2018 in verband met de ophoging van het aantal arbeidsuren van appellant in P-Direkt staat ook vermeld: “Met het doorvoeren van de wijziging wordt het aantal reisdagen en alle lopende regelingen voor de medewerker aangepast”.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat aan appellant zijn TOD wordt toegekend, zoals vastgesteld in oktober 2016.
5. Aanleiding bestaat om de minister te veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar
(2 punten), beroep (2 punten) en hoger beroep (2 punten) voor verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 3.150,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 29 november 2018 en herroept de TOD, zoals toegekend in juli 2018;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van
29 november 2018 en dat aan appellant met ingang van 1 juli 2018 zijn TOD wordt toegekend, zoals vastgesteld in oktober 2016;
  • veroordeelt de minister in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.150,-;
  • bepaalt dat de minister aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht tot een bedrag van € 439,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2020.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M. Buur