ECLI:NL:CRVB:2020:3498

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
18/5672 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de geschiktheid van geselecteerde functies voor appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich ziek gemeld vanwege rug- en nekklachten en had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De overgelegde medische informatie werd als geschikt beschouwd, maar er was geen onderbouwing voor de stelling van appellante dat zij belemmeringen had ondervonden bij het onderbouwen van haar standpunt. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

18.5672 WIA

Datum uitspraak: 31 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 september 2018, 18/1623 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.S. Harhangi-Asarfi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 8 december 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Harhangi-Asarfi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als schoonmaakster voor 32 uur per week. Op
3 maart 2014 is appellante voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van rug- en nekklachten. Het dienstverband is met ingang van 17 mei 2014 beëindigd en aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na beëindiging van de ZW-uitkering is per 3 april 2015 aan appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit de WW heeft appellante zich op 8 juni 2015 opnieuw ziekgemeld. Op 2 maart 2017 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 10 mei 2017 heeft het Uwv geweigerd om appellante met ingang van
5 juni 2017 een WIA-uitkering toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 18 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 december 2017 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 januari 2018, ongegrond verklaard. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft extra beperkingen vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante opnieuw berekend en bepaald op 0%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De primaire verzekeringsarts heeft op 10 april 2017 lichamelijk onderzoek bij appellante verricht en aan de hand van zijn bevindingen een FML opgesteld waarin hij de beperkingen van appellante heeft vastgelegd. Deze verzekeringsarts heeft informatie opgevraagd bij de behandelend reumatoloog en ontvangen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 15 december 2017 een rapport uitgebracht waarin hij heeft uiteengezet dat aanvullend eigen onderzoek op 17 oktober 2017 en bestudering van de gegevens aanleiding geven de FML aan te passen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over medische informatie van de huisarts en behandelend reumatoloog, die appellante heeft overgelegd, en hij heeft deze informatie kenbaar betrokken bij zijn beoordeling. De rechtbank heeft verder overwogen dat het bij de beoordeling alleen gaat om beperkingen die (voldoende) steun vinden in objectieve medische gegevens. De rechtbank deelt het standpunt van het Uwv dat medische gegevens voor meer beperkingen dan door de verzekeringsartsen aangenomen, ontbreken. Nu de gestelde verdergaande beperkingen niet met objectief medische bevindingen zijn onderbouwd, en vooral gebaseerd zijn op de eigen (subjectieve) klachtenbeleving van appellante, kan daarin geen aanleiding worden gezien om het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als onjuist aan te merken. De rechtbank heeft daarom de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Daar heeft de rechtbank nog aan toegevoegd dat voor het instellen van een medisch deskundigenonderzoek geen aanleiding bestaat. Het beroep dat appellante in dit verband doet op het arrest Korošec en de uitspraak van 7 maart 2018 van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2018:763) leidt volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante alle ruimte heeft gekregen om medische informatie in te dienen en zij heeft daarvan in de bezwaarprocedure ook gebruik gemaakt. De medische stukken die appellante heeft overgelegd zijn in beginsel ook naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Daartoe verwijst zij naar het in hoger beroep overgelegde stuk van de Landelijke Expertisebalie. Zij voert aan dat op grond van het Protocol Chronisch Vermoeidheidssyndroom haar visie bij de beoordeling had moeten worden betrokken. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat haar subjectieve klachtenbeleving geen rol kan spelen bij de beoordeling van de vraag of het medisch oordeel van de verzekeringsarts juist is. Appellante heeft verder aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de in bezwaar en beroep ingebrachte medische stukken onvoldoende worden geacht om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen. Ten onrechte heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Daarmee is geen sprake van equality of arms zoals bedoeld in het arrest Korošec. De rechtbank heeft volgens appellante miskend dat zij in een nadelige positie verkeert ten opzichte van het Uwv.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het beroep van appellante op het arrest Korošec is aanleiding om aan de hand van de in de uitspraak van 30 juni 2017 onderscheiden stappen te beoordelen of sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming, vervolgens of sprake is van equality of arms tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt. Het arrest Korošec houdt niet in dat de bestuursrechter zonder meer gehouden is om in elke medische zaak een onpartijdige deskundige in te schakelen.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest wordt onderschreven. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, informatie bij de behandeld sector opgevraagd en heeft appellante gezien op het spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, is aanwezig geweest bij de hoorzitting, heeft appellante onderzocht en heeft de ontvangen informatie van de behandelend sector bestudeerd. Nog daargelaten dat bij appellante geen Chronisch Vermoeidheidssyndroom is vastgesteld zodat een beroep op het Protocol Chronisch Vermoeidheidssyndroom al daarom niet kan slagen, hebben de verzekeringsartsen, anders dan wat appellante stelt, wel de bij appellante afgenomen anamnese bij hun beoordeling betrokken. Dit neemt echter niet weg dat aan de gestelde beperkingen objectief medische bevindingen ten grondslag moeten liggen.
4.3.
Appellante heeft in bezwaar gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar standpunt te onderbouwen door het overleggen van medische informatie van haar reumatoloog. Daarnaast heeft zij informatie van haar huisarts en van haar revalidatiearts overgelegd en in hoger beroep een brief van de Landelijke Expertisebalie. De overgelegde informatie is naar haar aard geschikt en vormt een redelijke mogelijkheid voor appellante om de bestuursrechter van haar standpunt te overtuigen. Appellante heeft geen onderbouwing gegeven voor haar stelling dat zij belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt. Van een ongelijkheid in procespositie zoals in het arrest Korošec bedoeld, is daarom geen sprake. Er is daarom geen aanleiding om op deze grond een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.4.
Het inhoudelijke medische oordeel van de rechtbank, dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat sprake is van verdergaande beperkingen, wordt geheel onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 december 2017 overtuigend gemotiveerd dat er geen reden is voor verdergaande beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen zeer ruim zijn en dat in bezwaar geen nieuwe medische feiten over de ziektebeelden van appellante naar voren zijn gekomen om meer beperkingen aan te nemen. Hij heeft toegelicht dat appellante wel psychisch meer klachten blijkt te hebben. Dit werd door de verzekeringsarts in maart 2017 vastgesteld en ook de specialist heeft dit volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven in zijn bevindingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast toegelicht dat appellante ook een nikkelallergie blijkt te hebben waarvoor hij ook een beperking heeft aangenomen. Daarmee is in de FML rekening gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat uit de informatie niet naar voren komt dat appellante op de datum in geding verdergaand beperkt is.
4.5.
Appellante heeft in hoger beroep een brief van een arbeidsdeskundige van de Landelijke Expertisebalie overgelegd waaruit onder meer volgt dat onderzocht zou moeten worden of een nadere urenbeperking aan de orde is. Nog daargelaten dat het niet aan een arbeidsdeskundige maar aan een verzekeringsarts is om over de noodzaak van een urenbeperking te adviseren, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep getoetst aan de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid en overtuigend gemotiveerd dat, rekening houdend met de in de FML opgenomen beperkingen, geen aanleiding bestaat een verdergaande urenbeperking in de FML op te nemen. Hij heeft afdoende toegelicht dat geen evidente slaapstoornis is vastgesteld en dat de forse fysieke, energetische en extra psychische beperkingen meer dan voldoende zijn om eventuele klachten door een verminderde nachtrust te ondervangen. Nu er geen twijfel is aan de inhoudelijke beoordeling van het Uwv wordt er met de rechtbank geen reden gezien om op deze grond een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Géron