ECLI:NL:CRVB:2020:3497

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
18/3457 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de beëindiging van de ZW-uitkering en de geschiktheid van functies voor appellant met psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, die zich op 6 april 2016 ziek meldde met psychische klachten, had in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische beperkingen waren onderschat. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellant zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat de door appellant ingebrachte medische informatie, die betrekking had op latere data, niet het gewicht had dat hij wenste. De Raad concludeerde dat de eerdere beslissing van de rechtbank juist was en dat appellant niet in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering per de datum in geding, 6 mei 2017. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

18.3457 ZW

Datum uitspraak: 31 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 mei 2018, 17/4646 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Tuenter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 26 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Tuenter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door H. ten Brinke.
Ter zitting heeft appellant vergoeding van schade gevorderd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als helpdeskmedewerker voor 32 uur per week. Op 6 april 2016 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 7 maart 2017 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 maart 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk, maar wel de functies wikkelaar, administratief medewerker en boekhouder te verrichten. Berekend is dat appellant nog 86,87% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 3 april 2017 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 6 mei 2017 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 31 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 juli 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellant heeft volgens de rechtbank geen medische stukken overgelegd die leiden tot de conclusie dat hij verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Dat geldt ook met betrekking tot aandacht en concentratie, waarvan de verzekeringsarts tijdens het spreekuur en het psychisch onderzoek heeft vastgesteld dat die bij appellant normaal zijn. Uitgaande van de juistheid van de FML, heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant op de datum in geding terecht in staat is geacht de geselecteerde functies te verrichten. Daarin brengt de latere toekenning van ziekengeld per 1 januari 2018 volgens de rechtbank geen wijziging.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt als ingenomen in beroep, gehandhaafd. Hij
houdt staande dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat. Ter onderbouwing wijst appellant op de door hem ingebrachte medische informatie van zijn behandelaar bij GGNet en de verwijzing naar Pro Persona Nijmegen. Appellant houdt voorts staande dat hij door zijn beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is deels een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust, worden onderschreven.
4.3.
Aan de door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie van GGNet van 1 maart 2018, gebaseerd op een intakeverslag van 17 mei 2017, van de klinisch psycholoog van 19 mei 2019, van de GZ-psycholoog van GGNet van 19 juli 2018 en het rapport van Pro Persona van 28 maart 2019, kan niet het gewicht worden ontleend dat hij wenst. Deze informatie ziet op de behandeling en de psychische gesteldheid van appellant ruim na de datum in geding van 6 mei 2017 en bevat geen aanknopingspunten voor twijfel aan de beoordeling van het Uwv over de vastgestelde psychische beperkingen per die datum. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit in het rapport van 1 november 2019, met verwijzing naar eerdere rapporten, afdoende gemotiveerd.
4.4.
Dat appellant per 1 januari 2018 alsnog in aanmerking is gebracht voor een ZW-uitkering, leidt niet tot de conclusie dat hij al per datum in geding in de onderhavige beoordeling recht had op ziekengeld. De reden dat appellant per 1 januari 2018 ziekengeld heeft gekregen is een verslechtering van zijn psychische gesteldheid, wat tot een opname heeft geleid. Door appellant is niet met objectieve medische stukken onderbouwd dat hiervan al sprake was op de datum in geding van 6 mei 2017. Zijn grond slaagt daarom niet.
4.5.
Voor het inschakelen van een deskundige bestaat geen aanleiding, omdat er onvoldoende twijfel bestaat over de juistheid van de door de verzekeringsartsen voor appellant per deze datum vastgestelde beperkingen.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Appellant heeft in hoger beroep geen gronden gericht tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Het verzoek om schadevergoeding wordt bij deze uitkomst van het geschil afgewezen.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) A.M.M. Chevalier