ECLI:NL:CRVB:2020:3495
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten en had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 15 maart 2017 42,98% arbeidsongeschikt was. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en had hoger beroep ingesteld, waarbij zij herhaalde gronden aanvoerde die zij eerder in beroep had ingebracht.
De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en dat het oordeel van de rechtbank werd onderschreven. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel zou leiden. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van de appellante en de noodzaak voor nieuwe medische gegevens om tot een andere conclusie te komen. De Raad wees erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gezondheidstoestand van appellante op een inzichtelijke wijze had beoordeeld en dat er geen aanleiding was om de belastbaarheid van appellante te wijzigen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de ondertekening van de voorzitter en de griffier.