ECLI:NL:CRVB:2020:3495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
18/6467 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten en had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 15 maart 2017 42,98% arbeidsongeschikt was. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en had hoger beroep ingesteld, waarbij zij herhaalde gronden aanvoerde die zij eerder in beroep had ingebracht.

De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en dat het oordeel van de rechtbank werd onderschreven. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel zou leiden. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van de appellante en de noodzaak voor nieuwe medische gegevens om tot een andere conclusie te komen. De Raad wees erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gezondheidstoestand van appellante op een inzichtelijke wijze had beoordeeld en dat er geen aanleiding was om de belastbaarheid van appellante te wijzigen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de ondertekening van de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

18.6467 WIA

Datum uitspraak: 31 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2018, 17/5304 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via plaatsgevonden op 15 december 2020. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als persoonlijk begeleider wonen bij Stichting [naam Stichting] voor 28 uur per week. Op 18 maart 2015 heeft appellante zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 januari 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 31 januari 2017 heeft het Uwv appellante met ingang van 15 maart 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zij met ingang van die datum 42,98% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is er geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is verricht, omdat het is gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese en eigen lichamelijk en psychisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in bezwaar overgelegde medische informatie (het behandelplan PsyQ van 19 september 2016) ook bij de beoordeling meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 26 juni 2017 geconcludeerd dat uit het behandelplan blijkt dat bij appellante onveranderd sprake is van een PTSS en een depressieve stoornis, dat deze twee diagnosen in bezwaar bekend waren en geen aanleiding vormen om de belastbaarheid van appellante te wijzigen. De reumatoloog heeft fibromyalgie gediagnosticeerd. Met de pijnklachten en de verminderde energetische belastbaarheid als gevolg van zowel de lichamelijke als psychische klachten is echter in de FML voldoende rekening gehouden. Uit de informatie van de reumatoloog blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake is van duidelijk toegenomen geobjectiveerde afwijkingen, afgezien van een afwijking in het bloed. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met deze inzichtelijk gemotiveerde bevindingen een onjuist beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding, 15 maart 2017, heeft zij niet met medische gegevens onderbouwd. Daaruit volgt volgens de rechtbank dat het Uwv in de FML van 12 januari 2017 de functionele mogelijkheden van appellante juist heeft vastgesteld. De rechtbank is ten slotte niet gebleken dat de belasting in de aan appellante voorgehouden functies haar belastbaarheid overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar mate van arbeidsongeschiktheid onjuist is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een onjuist beeld van haar gezondheidstoestand. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de combinatie van beperkingen. Dit betreft volgens appellante enerzijds de psychische beperkingen door een posttraumatische stressstoornis en de depressieve stoornis. Anderzijds is sprake van fysieke beperkingen door fibromyalgie en reuma. Op grond van deze beperkingen kan zij geen fysieke functies uitvoeren, waar de psychische beperkingen nog bovenop komen. Ter nadere onderbouwing heeft appellante diverse medische stukken van onder meer de behandelend psycholoog, reumatoloog en dermatoloog overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 15 maart 2017 heeft vastgesteld op 42,98%.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die zij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel leidt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 november 2020 op inzichtelijke wijze uiteen heeft gezet dat de in hoger beroep overgelegde medische informatie, met uitzondering van een in 2009 vastgestelde allergie voor haarverf en nikkel, geen aanleiding geeft voor verdere beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nog opgemerkt dat bij appellante geen sprake is van reuma, maar van fibromyalgie, wat een ander woord is voor weke-delen-reuma, een chronische aandoening die met name gekenmerkt wordt door pijnklachten in pezen, spieren en banden en waarvoor geen onderliggende medische oorzaak wordt gevonden.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De arbeidsdeskundige heeft de voorgehouden functies in het licht van de allergie voor haarverf en nikkel, nogmaals beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat er in één functie geen sprake is van contact met nikkel en/of haarverf en dat er in de overige functies, zo er al sprake zou zijn van contact met nikkel en/of haarverf, handschoenen kunnen worden gedragen. De belastbaarheid wordt in de voorgehouden functies dan ook niet overschreden.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 15 maart 2017 heeft berekend op 42,98%. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Géron