ECLI:NL:CRVB:2020:3491

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
17/3116 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid na psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die zich op 21 maart 2015 ziek meldde met psychische klachten, had in eerste instantie recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 20 april 2016 niet langer recht had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de medische beperkingen te laag waren vastgesteld.

De Raad heeft een onafhankelijk deskundige, verzekeringsarts L. Greveling-Fockens, ingeschakeld om de medische beoordeling te herzien. De deskundige concludeerde dat appellant inderdaad beperkingen had die niet adequaat waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van het Uwv. De deskundige stelde dat appellant lijdt aan een paniekstoornis, agorafobie en een eetstoornis, wat zijn belastbaarheid beïnvloedde. De Raad oordeelde dat de aanpassingen in de FML door het Uwv in overeenstemming waren met de bevindingen van de deskundige.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld. De totale kosten voor rechtsbijstand werden vastgesteld op € 2.100,-, en het Uwv werd ook verplicht om het griffierecht van € 170,- aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

17.3116 ZW

Datum uitspraak: 31 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 maart 2017, 16/6399 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. van de Weerd, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kaiser (kantoorgenoot van mr. Van de Weerd). Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
Het onderzoek ter zitting is niet volledig geweest waarna de Raad het onderzoek heeft heropend en verzekeringsarts L. Greveling-Fockens van Ergatis als deskundige heeft benoemd.
De deskundige heeft op 22 januari 2020 een rapport uitgebracht. Het Uwv heeft hierop gereageerd en nadere stukken ingebracht.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam geweest als terminal medewerker (laden/lossen van auto’s). Op 21 maart 2015 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het dienstverband is op 15 juni 2015 beëindigd. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 4 februari 2016 gezien. Deze arts heeft vastgesteld dat er bij appellant sprake is van een paniekstoornis en trekken van schizoïde persoonlijkheidsstoornis. De arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 februari 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 82,74% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 17 maart 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 20 april 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich niet met de uitspraak van de rechtbank kunnen verenigen. In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, zijn standpunt gehandhaafd dat de artsen van het Uwv te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld en dat een urenbeperking noodzakelijk is. Appellant acht zich volledig arbeidsongeschikt. Zijn psychische beperkingen belemmeren hem zodanig dat hij niet in staat is om arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
De Raad heeft aanleiding gezien zich te laten adviseren door een onafhankelijk deskundige, verzekeringsarts Greveling-Fockens van Ergatis, omdat twijfel was ontstaan over de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. De deskundige heeft op 22 januari 2020 een rapport uitgebracht.
3.4.
Het Uwv heeft rapporten ingebracht van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
11 februari 2020 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 februari 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het advies van de deskundige gevolgd en de FML aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat drie van de zes geselecteerde functies nog steeds passend zijn. Appellant heeft hierop niet gereageerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsgeschiktheid van appellant in het kader van de EZWb per 20 april 2016 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%.
4.3.
Omdat twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling van de klachten van appellant heeft de Raad het aangewezen geacht om zich te laten adviseren door een onafhankelijk deskundige. De deskundige Greveling-Fockens van Ergatis is in haar rapport van 22 januari 2020 tot de conclusie gekomen dat er bij appellant op de datum in geding,
20 april 2016, sprake was van een paniekstoornis met agorafobie, een eetstoornis NAO en een persoonlijkheidsstoornis NAO. De deskundige heeft te kennen gegeven dat zij zich niet kan verenigen met de in de FML van 4 februari 2016 vastgestelde beperkingen. Gezien de eetstoornis met een gewicht dat aan de lage kant is (62 kilo) en de psychische stoornissen die zorgen voor een verhoogt spanningsniveau, acht de deskundige het aannemelijk dat appellant verminderd energetisch belastbaar is en beperkt is voor zware fysieke arbeid. De deskundige acht appellant dan ook beperkt ten aanzien van frequent reiken, frequent buigen, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten tillen en staan tijdens het werk. Voorts acht de deskundige appellant niet in staat om ’s nachts te werken. Als er met alle beperkingen rekening wordt gehouden, is er volgens de deskundige geen reden om hiernaast nog een urenbeperking aan te nemen. Evenmin is er reden om op energetische of preventieve gronden, dan wel vanwege verminderde beschikbaarheid vanwege een medisch voorgeschreven behandeling, een urenbeperking aan te nemen.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de door de deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De wijze waarop in het rapport is ingegaan op de verschillende klachten van appellant en de informatie uit de behandelend sector in de beoordeling is betrokken geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en de verslaglegging daarvan is inzichtelijk en consistent.
4.5.
Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens het rapport van 11 februari 2020 aanleiding heeft gezien om de FML aan te passen op een wijze die geheel in overeenstemming is met de bevindingen en de voorstellen van de deskundige, wordt geoordeeld dat met de FML van 10 februari 2020 de belastbaarheid van appellant op de juiste wijze is weergegeven. Op basis van de aangepaste FML is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tot de conclusie gekomen dat de voor appellant geselecteerde functies met de SBC-codes 271093, 111220 en 271130, binnen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid vallen en appellant ongewijzigd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. In het rapport van 14 februari 2020 en het resultaat functiebeoordeling heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in deze functies inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
5. Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Nu het Uwv in hoger beroep de FML heeft gewijzigd, was het bestreden besluit niet voorzien van een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. Deze schending wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- in beroep en op
€ 1.050,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Het totaalbedrag aan de te vergoeden kosten bedraagt € 2.100,-. Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.100,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) H.S. Huisman