In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die zich op 21 maart 2015 ziek meldde met psychische klachten, had in eerste instantie recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 20 april 2016 niet langer recht had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de medische beperkingen te laag waren vastgesteld.
De Raad heeft een onafhankelijk deskundige, verzekeringsarts L. Greveling-Fockens, ingeschakeld om de medische beoordeling te herzien. De deskundige concludeerde dat appellant inderdaad beperkingen had die niet adequaat waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van het Uwv. De deskundige stelde dat appellant lijdt aan een paniekstoornis, agorafobie en een eetstoornis, wat zijn belastbaarheid beïnvloedde. De Raad oordeelde dat de aanpassingen in de FML door het Uwv in overeenstemming waren met de bevindingen van de deskundige.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld. De totale kosten voor rechtsbijstand werden vastgesteld op € 2.100,-, en het Uwv werd ook verplicht om het griffierecht van € 170,- aan appellant te vergoeden.