ECLI:NL:CRVB:2020:3427
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de ZW-uitkering en de weigering van de WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen en de beëindiging van haar ZW-uitkering. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante niet meer beperkt was dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen. De geselecteerde functies waren passend, gezien haar opleidings- en taalniveau. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de inschatting van de belastbaarheid van appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de psychische klachten van appellante en dat er geen nieuwe medische verklaringen waren overgelegd die haar stellingen konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.