ECLI:NL:CRVB:2020:3409
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die eerder ziek was gemeld met psychische en knieklachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant na de voorgeschreven wachttijd niet meer recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant weer in staat werd geacht om zijn arbeid te verrichten.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de functie van wikkelaar, waarvoor hij geschikt werd geacht, niet passend voor hem is. Het Uwv heeft echter de eerdere uitspraak van de rechtbank verdedigd. De Raad heeft overwogen dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant en dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die de eerdere conclusies zou ondermijnen. De Raad heeft bevestigd dat de functie van wikkelaar geschikt is voor appellant, ondanks zijn beperkingen, en dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige overtuigend zijn gemotiveerd.
De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.