ECLI:NL:CRVB:2020:3409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
19/772 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die eerder ziek was gemeld met psychische en knieklachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant na de voorgeschreven wachttijd niet meer recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant weer in staat werd geacht om zijn arbeid te verrichten.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de functie van wikkelaar, waarvoor hij geschikt werd geacht, niet passend voor hem is. Het Uwv heeft echter de eerdere uitspraak van de rechtbank verdedigd. De Raad heeft overwogen dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant en dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die de eerdere conclusies zou ondermijnen. De Raad heeft bevestigd dat de functie van wikkelaar geschikt is voor appellant, ondanks zijn beperkingen, en dat de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige overtuigend zijn gemotiveerd.

De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 772 ZW

Datum uitspraak: 29 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
10 januari 2019, 18/1119 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Zwiers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft gereageerd op schriftelijke vragen van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2020. Namens appellant is mr. Zwiers via een telefoonverbinding verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door E. Moerman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als callcentermedewerker bij [naam bedrijf] . Daarnaast ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant heeft zich op 27 maart 2015 ziekgemeld met psychische klachten en knieklachten. Het Uwv heeft bij besluit van 9 maart 2017 vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 24 maart 2017 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht de functies van samensteller elektrotechnische apparatuur/wikkelaar, samensteller kunststof en rubberproducten en medewerker logistiek te vervullen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft zich op 21 augustus 2017 ziekgemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving hij een WW-uitkering. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 4 oktober 2017 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft hem per 18 december 2017 geschikt geacht voor de bij de eerdere beoordeling geselecteerde functie van wikkelaar. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 14 december 2017 de ZW-uitkering van appellant per 18 december 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 februari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 januari 2018 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 februari 2018 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest of dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen alle klachten van appellant hebben onderkend en vanwege die klachten ook forse beperkingen hebben aangenomen. Geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met de combinatie van de klachten van appellant. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant weer in staat is om zijn arbeid, in dit geval de functie van wikkelaar, te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij informatie heeft opgevraagd bij werkgevers die de geselecteerde functie van wikkelaar aanbieden. Hieruit volgt volgens appellant dat deze functie niet voor hem geschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 januari 2018 deugdelijk gemotiveerd dat voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Volgens de verzekeringsarts is bij appellant sprake van toegenomen beperkingen ten aanzien van lopen, staan en zitten ten opzichte van de FML van 30 januari 2017, maar niet van toegenomen psychische beperkingen. Zoals volgt uit 4.2 bestaat daartoe ook geen aanleiding op grond van de ontvangen informatie van De Waag. Geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat de functie van wikkelaar geschikt is omdat het rustig routinematig werk betreft en er vaste en beperkte taken aan de orde zijn, waardoor de werksituatie voorspelbaar is, zonder hectiek. Hij heeft afdoende gemotiveerd dat dat volledig in overeenstemming is met de aangenomen beperkingen in de FML van 30 januari 2017. Nog daargelaten dat appellant volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet beperkt is op geluidsbelasting (item 3.7), heeft hij nog toegelicht dat, bij voor appellant hinderlijk lawaai c.q. achtergrondgeluid, ook gebruik kan worden gemaakt van gehoor bescherming in de vorm van oordoppen en/of een oorkap. De onderbouwing door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van de geschiktheid van appellant voor de genoemde functie in het rapport van 21 juli 2020 is afdoende en wordt onderschreven.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat is gebleken uit informatie van potentiële werkgevers dat de functie van wikkelaar voor hem niet geschikt is. Er is echter geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In zijn rapport van 5 februari 2018 heeft hij overtuigend gemotiveerd dat de functie van wikkelaar ondanks de toegenomen beperkingen op de aspecten staan, lopen en zitten, geschikt is. Dat een werkgever appellant niet geschikt acht voor een functie van wikkelaar kan hieraan niet afdoen. Het gaat om de in het CBBS beschreven functie van wikkelaar, met de bij die concrete functie behorende specifieke belasting. Voor die functie is appellant terecht geschikt geacht. Niet elke functie van wikkelaar is gelijk en bovendien is het niet aan een werkgever om de geschiktheid te beoordelen. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737) dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens, waarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn als een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens. Voor het aannemen van een dergelijke uitzondering bestaat geen aanleiding omdat appellant er met het overleggen van reacties van potentiële werkgevers niet in is geslaagd gemotiveerd te bestrijden dat de functies in het CBBS berusten op onjuiste gegevens.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) H. Spaargaren