ECLI:NL:CRVB:2020:3394

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
19/2560 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gezinsbijstand wegens niet ingeleverde bankafschriften en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om gezinsbijstand door het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen. De appellanten, die bestuursleden zijn van een vereniging, hebben in 2017 een aanvraag ingediend voor gezinsbijstand op grond van de Participatiewet. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat de appellanten niet de gevraagde bankafschriften van de vereniging hebben ingeleverd, wat noodzakelijk was voor de beoordeling van hun financiële situatie en mogelijke verstrengeling van privé- en zakelijke belangen.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellanten in strijd met hun inlichtingenverplichting hebben gehandeld door de bankafschriften niet te verstrekken. De Raad benadrukt dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld zonder volledige transparantie over de financiële situatie van de aanvrager. De appellanten voerden aan dat de bankafschriften niet relevant waren, maar de Raad oordeelde dat de financiële gegevens van de vereniging essentieel zijn voor de beoordeling van de aanvraag om gezinsbijstand.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad concludeert dat de appellanten niet hebben voldaan aan hun verplichtingen, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M. Hillen, met I.A. Siskina als griffier.

Uitspraak

19 2560 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 1 december 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 mei 2019, 18/7807 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen (college)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2020. Appellant is verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft in 2003 de [stichting] (stichting) opgericht. De stichting, gevestigd op adres X te [gemeente] , is een politieke organisatie die zich richt op het verwezenlijken van vrede en tevens het eeuwige leven op aarde door middel van wetendheid in plaats van geloof. Appellant staat in het register van de Kamer van Koophandel geregistreerd als enig bestuurder en hij is zelfstandig bevoegd.
1.2.
Op adres X te [gemeente] is ook de [vereniging] (vereniging) gevestigd. Appellant is ook van de vereniging de enig bestuurder.
1.3.
Op 7 december 2017 hebben appellant en S zich gemeld voor een aanvraag om gezinsbijstand op grond van de Participatiewet (PW). Zij hebben de aanvraag op 22 december 2017 ingediend. Het college heeft appellant en S om nadere gegevens gevraagd. Daarbij ging het onder meer om schriftelijke bewijsstukken van de betaling van de autoverzekering en de wegenbelasting voor de auto die op naam van de vereniging staat, en om afschriften van de bankrekening met nummer [nummer] op naam van de vereniging.
1.4.
Bij besluit van 19 maart 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen, en aan appellant en S een schriftelijke waarschuwing opgelegd. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant en S in strijd met de inlichtingenverplichting hebben nagelaten om afschriften van de bankrekening met nummer *950 te verstrekken. Het recht op bijstand is niet vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, en een verzoek om schadevergoeding gedaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om gezinsbijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige opening van zaken te geven. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de bankafschriften van de vereniging niet noodzakelijk zijn om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat dit niet nodig is, omdat hij, als legitiem gezag, vindt dat de vereniging er niets mee te maken heeft. Deze grond slaagt niet.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant de enig bestuurder is van de vereniging. Uit de beschikbare gegevens is verder gebleken dat de auto die appellant gebruikt op naam van de vereniging staat. Dit duidt op een mogelijke verstrengeling van privébelangen en zakelijke belangen, zodat inzage in de financiën van de vereniging relevant is voor de beoordeling van het recht op bijstand. Het college moet de mogelijkheid hebben om te controleren of van zo’n verstrengeling sprake is. De stelling van appellant dat de vereniging niet voor S hoeft te betalen, maakt dat niet anders. Het gaat er immers niet om dat de vereniging voor S moet betalen. Het gaat om een aanvraag om gezinsbijstand (en dus niet om bijstand voor een alleenstaande). Daarom moet het college inzicht kunnen hebben in alle financiële bronnen van zowel appellant als S die mogelijk van belang kunnen zijn voor de verlening van bijstand.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat, nu appellant de gevraagde bankafschriften van de vereniging niet heeft verstrekt, het college het recht op bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting niet kan vaststellen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Daarom bestaat geen grond voor een veroordeling tot vergoeding van schade.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van I.A. Siskina als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2020.
(getekend) M. Hillen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.