ECLI:NL:CRVB:2020:3380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake betaling bezoldiging en ontslagbesluit
In deze zaak heeft verzoekster, die sinds 1 augustus 2008 in dienst was van de gemeente Westland, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. Verzoekster was ziekgemeld op 26 maart 2013 en kreeg op 22 oktober 2013 te horen dat haar bezoldiging vanwege arbeidsongeschiktheid werd verlaagd. In 2015 werd de salarisbetaling stopgezet en in 2017 werd haar ontslag verleend. Verzoekster heeft meerdere keren verzocht om hervatting van haar bezoldiging, maar deze verzoeken zijn afgewezen. In hoger beroep heeft zij een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend, waarbij zij vroeg om de betaling van haar bezoldiging te hervatten.
De voorzieningenrechter heeft op 22 december 2020 geoordeeld dat er geen redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de rechtbank nog moet oordelen over de oorspronkelijke besluiten van het college. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft, maar dat het niet aangewezen is om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, gezien de nog lopende procedures.
De voorzieningenrechter heeft verzoekster geadviseerd om met haar gemachtigde de rechtbank te verzoeken om de aanhangige procedures met voorrang af te handelen en heeft haar aangemoedigd om hulp te zoeken voor haar juridische, financiële, medische en psychologische situatie. De beslissing om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen is genomen met begrip voor de moeilijke situatie van verzoekster, maar de rechter achtte het niet gepast om in deze fase een voorlopige voorziening te treffen.