ECLI:NL:CRVB:2020:3365
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand door gebrek aan bewijs van financiële situatie
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand had afgewezen. De aanvraag was ingediend op 6 maart 2018, maar appellant had verzuimd om de gevraagde bankafschriften over de relevante periode over te leggen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had appellant op 16 augustus 2018 verzocht om deze bankafschriften, maar hij heeft hier niet op gereageerd. Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van deze documenten, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op bijzondere bijstand. Appellant had geen bankafschriften overgelegd en zijn stelling dat er geen afschriften beschikbaar waren, was niet onderbouwd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat hij niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het ontbreken van de bankafschriften een grond voor afwijzing van de aanvraag was.
De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. Het niet voldoen aan de wettelijke inlichtingenverplichting kan leiden tot weigering van bijstand. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.