ECLI:NL:CRVB:2020:336

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
18/492 WAO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag terugkomen op besluit WAO uit 1996 door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2017. De appellant, die in Marokko verblijft, had verzocht om terug te komen van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) uit 1996. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de appellant geen medische stukken had ingediend die zijn aanvraag konden onderbouwen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de aanvraag van de appellant om terug te komen van het besluit van 28 februari 1996 had afgewezen. De Raad stelde vast dat de appellant noch bij de aanvraag, noch in bezwaar medische stukken had ingebracht die zijn verzoek konden onderbouwen. De Raad benadrukte dat volgens vaste rechtspraak relevante stukken uiterlijk in de bezwaarfase moeten worden ingediend. De stukken die de appellant in beroep en hoger beroep had ingediend, werden als te laat beschouwd en konden niet worden meegenomen in de beoordeling.

Daarnaast ging de Raad in op de stelling van de appellant dat hij geen hoger beroep had kunnen instellen tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 mei 1997 omdat hij toen niet meer in Nederland verbleef. De Raad oordeelde dat de appellant ook vanuit Marokko hoger beroep had kunnen instellen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de afwijzing van de aanvraag door het Uwv.

Uitspraak

18/492 WAO-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2017, 17/3442 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 januari 2020
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: M. Graveland
Ter zitting zijn verschenen: namens appellant mr. G.A. Soebhag, advocaat, en zijn dochter [naam dochter] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 16 mei 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten van appellant en het door hem betaalde griffierecht. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 14 maart 2017, waarin het Uwv heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 28 februari 1996, ongegrond verklaard. Het beroep tegen het besluit van 28 februari 1996 is bij uitspraak van 16 mei 1997 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag van appellant om terug te komen van het besluit van 28 februari 1996 heeft afgewezen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat de overgelegde medische informatie geen informatie bevat over de zogenoemde Amberperiode.
Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Noch bij de aanvraag, noch in bezwaar heeft appellant medische stukken ingebracht die zijn aanvraag kunnen onderbouwen. Volgens vaste rechtspraak kunnen bij een verzoek in het kader van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb tot en met de bezwaarfase stukken worden ingediend. De stukken die appellant in beroep en hoger beroep heeft ingediend zijn dus te laat ingebracht en kunnen, nog los van de vraag of dat tot een ander oordeel zou leiden, niet geacht worden te liggen in het verlengde van wat al eerder is ingebracht. Voor zover appellant bedoeld heeft een uitkering voor de toekomst aan te vragen, geldt eveneens dat uiterlijk in de bezwaarfase relevante stukken moeten zijn overgelegd. Met betrekking tot de grond van appellant dat hij geen hoger beroep heeft kunnen instellen tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 mei 1997 omdat hij toen niet meer in Nederland verbleef, overweegt de Raad dat appellant ook vanuit Marokko hoger beroep had kunnen (laten) instellen. Wat er ook zij van de stelling van appellant dat hij overhaast uit Nederland moest vertrekken, hij verbleef ten tijde van de uitspraak van de rechtbank al weer geruime tijd in Marokko.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier. Het lid van de enkelvoudige kamer.