ECLI:NL:CRVB:2020:336
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag terugkomen op besluit WAO uit 1996 door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2017. De appellant, die in Marokko verblijft, had verzocht om terug te komen van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) uit 1996. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de appellant geen medische stukken had ingediend die zijn aanvraag konden onderbouwen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de aanvraag van de appellant om terug te komen van het besluit van 28 februari 1996 had afgewezen. De Raad stelde vast dat de appellant noch bij de aanvraag, noch in bezwaar medische stukken had ingebracht die zijn verzoek konden onderbouwen. De Raad benadrukte dat volgens vaste rechtspraak relevante stukken uiterlijk in de bezwaarfase moeten worden ingediend. De stukken die de appellant in beroep en hoger beroep had ingediend, werden als te laat beschouwd en konden niet worden meegenomen in de beoordeling.
Daarnaast ging de Raad in op de stelling van de appellant dat hij geen hoger beroep had kunnen instellen tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 mei 1997 omdat hij toen niet meer in Nederland verbleef. De Raad oordeelde dat de appellant ook vanuit Marokko hoger beroep had kunnen instellen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de afwijzing van de aanvraag door het Uwv.