ECLI:NL:CRVB:2020:3269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
19/4643 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontslag wegens plichtsverzuim van ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van betrokkene, een ambtenaar, gegrond verklaard en het besluit van het college om haar onvoorwaardelijk te ontslaan vernietigd. Betrokkene was sinds 4 maart 1998 werkzaam bij de gemeente Amsterdam en had in het verleden al een berisping ontvangen wegens het niet correct aanvragen van verlof. In februari 2018 meldde zij zich ziek, maar later bleek dat zij haar verblijf in Suriname had verlengd zonder toestemming van haar leidinggevende. Het college legde haar een disciplinaire straf van ontslag op wegens zeer ernstig plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verweten gedragingen als plichtsverzuim konden worden aangemerkt, de opgelegde straf niet evenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. Het college ging in hoger beroep, omdat het van mening was dat het plichtsverzuim ernstig genoeg was voor een onvoorwaardelijk ontslag. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de eerdere berisping en waarschuwingen aan betrokkene haar als een gewaarschuwd mens moesten beschouwen. De Raad concludeerde dat het college in redelijkheid de zwaarste straf van onvoorwaardelijk ontslag kon opleggen, en verklaarde het beroep van het college ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van het college om betrokkene te ontslaan werd bevestigd.

Uitspraak

19.4643, 20/826 AW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 oktober 2019, 19/2121 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 17 december 2020
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 24 februari 2020 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens betrokkene heeft [naam] een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2020. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.U.C.I. Duran. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door [naam].

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was sinds 4 maart 1998 werkzaam bij de gemeente Amsterdam, laatstelijk als [functie].
1.2.
Bij besluit van 13 juni 2014 is betrokkene schriftelijk berispt, omdat zij niet op de juiste manier verlof heeft gevraagd, zij geen toestemming heeft gevraagd om haar verblijf in Suriname te verlengen en evenmin toestemming heeft gevraagd haar werkzaamheden een dag later te hervatten. Betrokkene heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt zodat dit in rechte onaantastbaar is geworden.
1.3.
Betrokkene heeft in verband met haar vakantie in Suriname verlof opgenomen van
30 december 2017 tot en met 18 februari 2018. Op 16 februari 2018 heeft betrokkene haar terugvlucht omgeboekt, waarbij de retourdatum is bepaald op 18 maart 2018.
1.4.
Op 19 februari 2018 heeft betrokkene zich via WhatsApp bij haar leidinggevende ziek gemeld wegens familieomstandigheden. Later die dag heeft betrokkene haar leidinggevende medegedeeld dat zij niet ziek is, maar dat zij haar ticket heeft verlengd wegens ziekte van haar vader. In reactie hierop is betrokkene uitgenodigd voor een verantwoordingsgesprek op
22 maart 2018. Na dit gesprek heeft betrokkene zich ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft betrokkene op 23 maart 2018 arbeidsgeschikt verklaard. Betrokkene is op 29 maart 2019 opgedragen haar werkzaamheden op 30 maart 2018 te hervatten, onder aanzegging van rechtspositionele consequenties ingeval betrokkene aan de opdracht geen gehoor zou geven. Betrokkene heeft zich wederom ziek gemeld en aan deze opdracht geen gehoor gegeven
.Bij brief van 3 april 2018 heeft het college betrokkene een laatste waarschuwing gegeven en haar opgedragen om op 6 april 2018 haar werk te hervatten, waaraan is toegevoegd dat, zou betrokkene haar werk niet hervatten, zij ongeoorloofd afwezig is. Bij mail van 3 april 2018 heeft betrokkene een brief, gedateerd 29 maart 2018, aan het college gezonden, waarin zij kenbaar maakt dat zij zich niet kan vinden in de bevindingen van de bedrijfsarts en zij inmiddels door haar huisarts is doorverwezen naar een psycholoog. Zij meldt zich wederom ziek. De bedrijfsarts heeft haar advies herhaald en betrokkene arbeidsgeschikt verklaard
.
1.5.
Nadat het college het voornemen daartoe bekend had gemaakt en betrokkene haar zienswijze naar voren had gebracht, heeft het college bij besluit van 29 juni 2018 met toepassing van artikel 13.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Nieuwe Rechtspositieregeling gemeente Amsterdam (NRGA) aan betrokkene met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd wegens zeer ernstig plichtsverzuim. Betrokkene wordt verweten dat zij:
- op 16 februari 2018 eenzijdig, dus zonder overleg of toestemming vooraf van haar leidinggevende, heeft besloten om haar verblijf in Suriname te verlengen van
19 februari 2018 tot 19 maart 2018, terwijl zij wist of had kunnen weten dat het reguliere verlof daartoe ontoereikend was;
  • op 19 februari 2018 zich op oneigenlijke gronden en op onjuiste wijze ziek heeft gemeld;
  • onvoldoende transparant is geweest voorafgaand aan, ten tijde van en na haar verlengde afwezigheid en over de oorzaak daarvan;
  • van 19 februari 2018 tot 22 maart 2018 zonder rechtsgrond en derhalve op ongeoorloofde wijze geen werkzaamheden heeft verricht;
  • zich eerder in 2014 aan nagenoeg dezelfde gedragingen heeft schuldig gemaakt
1.6.
Bij besluit van 28 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 juni 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, overwogen dat de verweten gedragingen door betrokkene zijn begaan, deze als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt en dit plichtsverzuim betrokkene kan worden toegerekend, maar dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig is aan de aard en ernst van dat plichtsverzuim. De rechtbank heeft daarbij alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, waaronder de lange staat van dienst van betrokkene bij het college, de leeftijd van betrokkene en haar positie op de arbeidsmarkt en de gevolgen voor betrokkene op persoonlijk en financieel vlak. De rechtbank heeft tot slot opgemerkt dat de gedragingen van betrokkene wel een disciplinaire reactie rechtvaardigen en zij acht een voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd passend.
3. Het college heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, omdat hij zich niet kan vinden in de evenredigheidstoetsing van de rechtbank. Het college is - kort gezegd - van mening dat het plichtsverzuim ernstig genoeg is om een onvoorwaardelijk strafontslag te kunnen dragen.
4. Bij het nader besluit van 24 februari 2020 heeft het college betrokkene ontslag op grond van artikel 12.12, aanhef en onder b, van de NRGA verleend wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Subsidiair wordt ontslag verleend met toepassing van artikel 12.12, aanhef en onder a, van de NRGA wegens ongeschiktheid voor de verdere vervulling van zijn functie. Daarbij heeft het college bepaald dat het besluit, in afwachting van de uitspraak van de Raad, een voorlopig karakter draagt en vervalt wanneer de Raad de uitspraak van de rechtbank vernietigt. Het nader besluit wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil de vraag of de opgelegde straf van ontslag onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim.
5.2.
Bij het besluit van 13 juni 2014, waarbij betrokkene schriftelijk is berispt, heeft het college betrokkene erop gewezen dat zij zich niet heeft gehouden aan de voorschriften om verlof te vragen. Ook toen had zij haar retourvlucht naar Nederland reeds verlengd voordat zij toestemming aan haar leidinggevende had gevraagd om haar verblijf in Suriname te verlengen. Evenmin had zij toestemming gevraagd haar werkzaamheden een dag later te hervatten omdat zij nog moest bijkomen van haar vlucht. De gedragingen zijn destijds door het college aangemerkt als een ernstige vorm van plichtsverzuim. Met betrokkene zijn daar toen gesprekken over gevoerd. Zij heeft toen te kennen gegeven dat zij bang was haar baan te verliezen en heeft erkend dat zij niet heeft gehandeld zoals van haar mag worden verwacht. Vanwege de privésituatie van betrokkene is destijds besloten te volstaan met een berisping. Een dergelijke berisping is een duidelijke waarschuwing aan het adres van betrokkene om zich voortaan te gedragen overeenkomstig de voorschriften die voor haar gelden. Ondanks deze waarschuwing heeft betrokkene wederom zonder overleg of toestemming van haar leidinggevende besloten om haar verblijf in Suriname met een maand te verlengen.
5.3.
Dat betrokkene vervolgens na haar terugkeer in Nederland bij herhaling heeft geweigerd haar werk te hervatten, getuigt evenzeer van eigenzinnig gedrag en zich niet willen voegen naar de regels waaraan zij zich te houden had. Het college heeft betrokkene in diverse brieven nadrukkelijk gewezen op de mogelijke rechtspositionele gevolgen, indien zij niet aan de oproepen om het werk te hervatten gehoor zou geven. Het college mocht van betrokkene verlangen dat zij medewerking zou verlenen aan redelijke opdrachten om haar, een door de bedrijfsarts arbeidsgeschikte medewerker, weer aan het werk te laten gaan. Niettemin heeft betrokkene er steeds voor gekozen het werk niet te hervatten en zich telkenmale opnieuw ziek te melden. Dat betrokkene nog steeds meende dat zij arbeidsongeschikt was maakt dit niet anders, nu zij niet door middel van een second opinion of andere medische stukken heeft aangetoond arbeidsongeschikt te zijn.
5.4.
Gelet op de eerdere berisping en de meermaals door het college gegeven waarschuwing dat het niet hervatten van het werk plichtsverzuim is en tot een disciplinair traject zal leiden had betrokkene als een gewaarschuwd mens te gelden. In dat licht bezien en mede gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim is de door het college gekozen zwaarste straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het college bij de oplegging van het strafontslag niet in redelijkheid de belangen van de gemeente heeft kunnen laten prevaleren boven die van betrokkene. De leeftijd van betrokkene, haar lange staat van dienst en haar positie op de arbeidsmarkt leiden niet tot een ander oordeel.
5.5.
Uit 5.2 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak
- voor zover aangevochten - moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5.6.
De Raad zal het nadere besluit van 24 februari 2020 vernietigen, omdat aan dit besluit de grondslag is komen te ontvallen.
6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 28 februari 2019 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 24 februari 2020.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M. Buur