ECLI:NL:CRVB:2020:3169
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening WAO-uitkering en toekenning ZW-uitkering na medische herbeoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep tegen twee besluiten van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Het eerste besluit betreft de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1997 een gedeeltelijke uitkering ontvangt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant, ondanks zijn rugklachten, belastbaar is voor bepaalde functies, wat resulteert in een herziening van de uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het tweede besluit betreft de toekenning van een ZW-uitkering voor een korte periode, waarbij het Uwv concludeert dat er geen veranderde medische situatie is ten opzichte van de WAO-beoordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn. Appellant is het niet eens met deze oordelen en stelt dat zijn medische situatie niet correct is beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om de besluiten van het Uwv te herzien. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen adequaat onderzoek hebben gedaan en dat de vastgestelde beperkingen van appellant juist zijn.