Uitspraak
18 mei 2020, 19/2560 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Het hoger beroep was ingesteld door de gemachtigde van appellante, J. Visscher, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank van 18 mei 2020. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht van € 131,- niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellante was herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar heeft dit niet tijdig gedaan. De Raad oordeelde dat op basis van de beschikbare gegevens niet kon worden vastgesteld dat appellante niet in verzuim was geweest. Hierdoor werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat verder onderzoek nodig was. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden aangevochten binnen zes weken na verzending van het afschrift.