ECLI:NL:CRVB:2020:2963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
20/72 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar en afwijzing verzoek om schadevergoeding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 28 december 2018, waarin werd meegedeeld dat hij vanaf 1 januari 2019 geen heffingskortingen meer zou ontvangen op zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Dit leidde tot een hogere loonbelasting en een lager pensioenbedrag. Appellant stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, maar de Svb verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift te laat was ontvangen. De rechtbank bevestigde deze beslissing.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat hij geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig bezwaar had gemaakt. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.72 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 december 2019, 19/4229 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 27 november 2020
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken aan de Raad toegezonden.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 28 december 2018 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat hij door een wetswijziging vanaf 1 januari 2019 geen heffingskortingen meer krijgt op zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Hierdoor wordt meer loonbelasting op zijn ouderdomspensioen ingehouden en ontvangt hij een lager bedrag dan hij gewend was. Tevens is vermeld dat appellant de heffingskortingen mogelijk kan terugkrijgen van de Nederlandse Belastingdienst.
1.2.
Op 18 april 2019 heeft de Svb van appellant een op 13 april 2019 gedateerd bezwaarschrift ontvangen, gericht tegen het besluit van 28 december 2018. In dit bezwaarschrift verwijst appellant naar een eerder bezwaarschrift van 3 januari 2019. Bij brief van 5 juni 2019 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat geen bezwaarschrift gedateerd
3 januari 2019 is ontvangen en gevraagd of appellant dit bezwaarschrift aangetekend heeft verstuurd. In reactie hierop heeft appellant een kopie van de brief van 3 januari 2019 aan de Svb toegezonden.
1.3.
Bij besluit van 19 juli 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant gericht tegen het besluit van 28 december 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaarschrift is te laat ontvangen en niet kan worden vastgesteld of appellant tijdig bezwaar heeft gemaakt omdat hij de vraag of het aangetekend is verzonden niet heeft beantwoord.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Ook is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. De Svb heeft het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij niet kan bewijzen dat hij zijn bezwaarschrift op 3 januari 2019 aan de Svb heeft verzonden, maar dat hij op diezelfde dag ook een brief aan de Duitse Belastingdienst heeft gestuurd die daar wel is aangekomen. Ook de Svb heeft niet kunnen bewijzen dat het besluit van 28 december 2018 op die dag is verzonden. Verder heeft hij erop gewezen dat hij eind 2019 bij de Nederlandse Belastingdienst om teruggave van de heffingskortingen heeft gevraagd, maar daarop nog geen reactie heeft gekregen. Appellant vordert vergoeding van de schade die hij heeft geleden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen.
4.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak voldoende besproken en gemotiveerd dat de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 december 2018 terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard. Hieraan kan niet afdoen de stelling van appellant dat de Svb niet heeft bewezen het besluit van 28 december 2018 op die dag te hebben verzonden, omdat niet in geschil is dat appellant dat besluit uiterlijk op 3 januari 2019 heeft ontvangen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden . Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2020.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) E.M. Welling