ECLI:NL:CRVB:2020:2938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
20/2098 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Het hoger beroep is ingediend op 5 juni 2020, maar het griffierecht was niet binnen de gestelde termijn betaald. De rechtbank had eerder op 7 april 2020 uitspraak gedaan in de zaak van appellant, die vervolgens in hoger beroep ging. De Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift, gezien de poststempel, op 3 juni 2020 ter post was bezorgd, maar dat het griffierecht van € 131,- niet tijdig was voldaan. Appellant was herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar heeft hier niet aan voldaan. De Raad concludeert dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend en dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. Daarom is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard zonder verder onderzoek. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 26 november 2020
20/2098 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 april 2020, 19/4529 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 2 juli 2020 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 2 augustus 2020 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
De aangetekende brief van 2 augustus 2020 is bij het LDCR op 31 augustus 2020 retour ontvangen met de mededeling “niet afgehaald”. Volgens de basisregistratie personen is het adres van appellant ongewijzigd gebleven. De brief van 2 augustus 2020 is op 3 september 2020 nogmaals verzonden per gewone post.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Voorts geldt ingevolge artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de verzending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 7 april 2020 in afschrift aan partijen toegezonden. Het exemplaar voor appellant is toegezonden aan zijn gemachtigde mr. M.M. Komen.
Het beroepschrift is op 5 juni 2020 per post ontvangen. Het is, gezien de poststempel op de enveloppe, op 3 juni 2020 ter post bezorgd.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 1 juli 2020 zijn in verband met de beoordeling van de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is aan appellant een aantal vragen voorgelegd.
Appellant heeft hierop niet geantwoord.
Ten aanzien van beide hiervoor genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.