ECLI:NL:CRVB:2020:2903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
19/5374 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, woonachtig in Marokko, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2019. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de appellant niet tijdig het verschuldigde griffierecht van € 128,- heeft betaald. Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht is het betalen van griffierecht een voorwaarde voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De appellant is herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht tijdig te voldoen, maar heeft dit nagelaten. Hierdoor kon de Centrale Raad van Beroep niet anders dan het hoger beroep als niet-ontvankelijk verklaren. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan proceskosten en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 november 2020
19/5374 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 november 2019, 18/7436 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 7 januari 2020 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 128,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 7 februari 2020 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij brief van 6 februari 2020 heeft appellant verzocht een betalingsregeling te treffen.
Bij schrijven van 20 mei 2020 heeft de Raad appellant medegedeeld dat, om hem éénmalig tegemoet te komen, hij de gelegenheid krijgt om binnen zes weken na datum van deze brief het griffierecht alsnog te betalen. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald het hoger beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum in tegenwoordigheid van
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

BESCHEID

Der Centrale Raad van Beroep verwirft die Berufung als unzulässig.
Dieses Urteil wurde gesprochen von M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in Anwesenheit von
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als Protokollführer. Die Entscheidung wurde in der Öffentlichtkeit am 19 November 2020 verkündet.
Gegen dieses Urteil kann der Interessente und das Verwaltungsorgan innerhalb von sechs Wochen nach dem Versand dieser Kopie schriftlich Einspruch erheben beim Centrale Raad van Beroep (Zentrale Berufungsrat), Postfach 16002, 3500 DA UTRECHT. Der Einreicher der schriftlichen Einspruchserhebung kann dabei beantragen, daß man ihn über den Einspruch anhört.