ECLI:NL:CRVB:2020:2833
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoeker in bestuursrechtelijke herzieningsprocedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 9 juli 2020, waarin het verzoek om herziening niet-ontvankelijk was verklaard. Verzoeker heeft verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijk verklaring, omdat hij stelde dat hij de betalingsherinneringen van 10 maart en 10 april 2020 niet had ontvangen. Tijdens de zitting op 2 oktober 2020 is verzoeker verschenen, terwijl het college niet vertegenwoordigd was.
De Raad heeft overwogen dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die erop wijzen dat hij niet in verzuim is geweest. De brieven waren gericht aan het door verzoeker opgegeven adres en uit onderzoek bleek dat hij op dat moment ook op dat adres ingeschreven stond. Het elektronisch volgsysteem van PostNL gaf aan dat er op 15 en 16 april 2020 bezorgpogingen zijn gedaan, maar dat deze niet zijn gelukt. De Raad concludeert dat er geen concrete bewijzen zijn overlegd die de stelling van verzoeker ondersteunen dat er problemen waren met de postbezorging.
Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.