ECLI:NL:CRVB:2020:2832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
20/891 AW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoeker in bestuursrechtelijke herzieningsprocedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Verzoeker had eerder een verzoek om herziening ingediend tegen een uitspraak van de Raad van 9 juli 2020, waarin zijn verzoek niet-ontvankelijk was verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Verzoeker heeft verzet aangetekend, waarbij hij aanvoerde dat hij de betalingsherinneringen niet had ontvangen en dat hij door persoonlijke omstandigheden niet op de hoogte was van de vervaldatum van de betaling. Tijdens de zitting op 2 oktober 2020 is verzoeker verschenen, terwijl het college niet vertegenwoordigd was.

De Raad heeft overwogen dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die erop wijzen dat hij niet in verzuim is geweest. De brieven met betalingsverzoeken waren naar het juiste adres gestuurd en het elektronisch volgsysteem van PostNL bevestigde dat er pogingen tot bezorging waren gedaan. De Raad concludeert dat verzoeker niet kan worden vrijgesteld van het verzuim, ondanks zijn persoonlijke omstandigheden. Het verzet is daarom ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door C.H. Bangma, met R.H. Koopman als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 november 2020
20/891 AW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 maart 2015, 13/3125 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht van 9 juli 2020 heeft de Raad het door verzoeker ingediende verzoek om herziening tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 2 oktober 2020. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 9 juli 2020 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 10 april 2020 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft verzoeker te kennen gegeven dat hij de aangetekend verzonden betalingsherinnering van 10 april 2020 niet heeft ontvangen en geen afhaalbericht van PostNL in de brievenbus heeft aangetroffen. Ook de brief van 10 maart 2020, waarbij verzoeker voor de eerste maal werd verzocht het griffierecht te voldoen, heeft hem in eerste instantie niet bereikt. De brief van 10 maart 2020 was kennelijk foutief bezorgd en is op enig moment zonder enveloppe bij verzoeker door de brievenbus gedaan. Verzoeker heeft daarop het griffierecht voldaan. Verzoeker had door persoonlijke omstandigheden veel aan zijn hoofd en het is hem ontgaan dat de betalingstermijn al was verstreken. Verzoeker stelt dat het niet in zijn nadeel mag uitvallen, dat de brief hem zo laat heeft bereikt.
De Raad is van oordeel dat verzoeker in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest. De brieven van 10 maart 2020 en 10 april 2020 zijn gericht aan het door verzoeker opgegeven adres. Bij onderzoek is de Raad gebleken dat verzoeker op het moment dat de brieven zijn verzonden ook in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven op dit adres. Het elektronisch volgsysteem van PostNL vermeldt dat op 15 april 2020 is geprobeerd de brief van 10 april 2020 te bezorgen, maar dat dit niet is gelukt. Op 16 april 2020 is de bezorging wederom niet gelukt, waarna de zending is teruggestuurd naar een PostNL-punt, waar het kon worden afgehaald. Gelet hierop gaat de Raad er van uit dat PostNL, overeenkomstig de daarvoor geldende richtlijnen, op 16 april 2020 ook een afhaalbericht bij verzoeker in de brievenbus heeft achtergelaten. Concrete bewijzen van problemen met de postbezorging zijn niet overgelegd.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) R.H. Koopman