ECLI:NL:CRVB:2020:2832
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoeker in bestuursrechtelijke herzieningsprocedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Verzoeker had eerder een verzoek om herziening ingediend tegen een uitspraak van de Raad van 9 juli 2020, waarin zijn verzoek niet-ontvankelijk was verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Verzoeker heeft verzet aangetekend, waarbij hij aanvoerde dat hij de betalingsherinneringen niet had ontvangen en dat hij door persoonlijke omstandigheden niet op de hoogte was van de vervaldatum van de betaling. Tijdens de zitting op 2 oktober 2020 is verzoeker verschenen, terwijl het college niet vertegenwoordigd was.
De Raad heeft overwogen dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die erop wijzen dat hij niet in verzuim is geweest. De brieven met betalingsverzoeken waren naar het juiste adres gestuurd en het elektronisch volgsysteem van PostNL bevestigde dat er pogingen tot bezorging waren gedaan. De Raad concludeert dat verzoeker niet kan worden vrijgesteld van het verzuim, ondanks zijn persoonlijke omstandigheden. Het verzet is daarom ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door C.H. Bangma, met R.H. Koopman als griffier.