ECLI:NL:CRVB:2020:2830

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
19/5066 WW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en verzuim

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn eerdere hoger beroep. De Raad had eerder, op 6 mei 2020, het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Appellant, vertegenwoordigd door drs. F. Elidrissi, heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 2 oktober 2020 zijn partijen niet verschenen.

De Raad overweegt dat appellant in verzet heeft aangevoerd dat hij onvoldoende inkomen heeft om het griffierecht te betalen en dat hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor de betaling van het griffierecht. De Raad stelt echter vast dat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die erop wijzen dat appellant niet in verzuim is geweest. De wetgeving, specifiek artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bepaalt dat het niet tijdig betalen van het griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid, tenzij er sprake is van verschoonbaarheid van het verzuim.

De Raad concludeert dat appellant op de hoogte had moeten zijn van de fatale termijn voor het betalen van het griffierecht, zoals vermeld in de aangetekende betalingsherinnering die op 17 januari 2020 is verzonden. Daarom wordt het verzet ongegrond verklaard. De Raad bepaalt dat het te laat betaalde griffierecht van € 128,- door de griffier aan appellant zal worden terugbetaald, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 november 2020
19/5066 WW-V en 19/5067 WW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 oktober 2019, 18/7963 en 19/269 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 6 mei 2020 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellant heeft drs. F. Elidrissi verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 2 oktober 2020. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 6 mei 2020 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 17 januari 2020 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft de gemachtigde van appellant te kennen gegeven dat appellant onvoldoende inkomen heeft om het griffierecht te betalen. Appellant heeft voor voldoening van het griffierecht bijzondere bijstand aangevraagd. De afhandeling van deze aanvraag duurt erg lang. Het was de gemachtigde van appellant niet bekend dat de termijn om het griffierecht te betalen een fatale termijn is.
De Raad is van oordeel dat in verzet geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. De Raad overweegt dat artikel 8:41, zesde lid, van de Awb dwingend bepaalt dat - behoudens verschoonbaarheid van het verzuim - het niet tijdig betalen van het griffierecht leidt tot
niet-ontvankelijkheid. Verder staat in de op 17 januari 2020 aan de gemachtigde van appellant verzonden aangetekende betalingsherinnering vermeld dat bij niet tijdige betaling van het griffierecht er rekening mee moet worden gehouden dat de zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld. Het had de gemachtigde van appellant daarom bekend kunnen zijn dat het hier om een fatale termijn gaat.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht (€ 128,-) zal door de griffier van de Raad aan appellant worden terugbetaald.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het verzet ongegrond;
  • bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 128,- door de griffier van de Centrale Raad van Beroep aan appellant wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) R.H. Koopman