ECLI:NL:CRVB:2020:2812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
20/25 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep door de Raad op 26 mei 2020. De appellant had verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijk verklaring, maar is niet verschenen op de zitting van 2 oktober 2020. Het college, vertegenwoordigd door het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, was ook niet aanwezig. De Raad overwoog dat appellant het verschuldigde griffierecht niet had voldaan en dat de gronden voor het hoger beroep niet binnen de gestelde termijn waren ingediend. Appellant had in zijn verzetschrift aangegeven dat hij niet over de financiële middelen beschikte om in hoger beroep te gaan, maar de Raad merkte op dat hij een verzoek om betalingsonmacht had kunnen indienen. De Raad concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat appellant niet in verzuim was geweest voor het niet indienen van de gronden van het hoger beroep. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in aanwezigheid van griffier R.H. Koopman, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 13 november 2020
20/25 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 december 2019, 19/1263 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 26 mei 2020 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 2 oktober 2020. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad berust op de overwegingen dat appellant het verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan, de gronden niet binnen de gestelde termijn zijn ontvangen en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In het verzetschrift heeft appellant aangegeven niet over de financiële middelen te beschikken om in hoger beroep te gaan. De Raad overweegt daartoe dat appellant een verzoek om betalingsonmacht had kunnen doen.
De Raad stelt ook vast dat in het verzetschrift geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest voor het niet inzenden van de gronden van het hoger beroep.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) R. H. Koopman