ECLI:NL:CRVB:2020:2666
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 3 oktober 2016 ziek gemeld met voetklachten en ontving op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft haar in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de ZW. Na een medisch onderzoek door een arts van het Uwv op 8 augustus 2017, waarin ook andere medische klachten zoals diabetes en psychische problemen werden vastgesteld, concludeerde het Uwv dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Hierop werd haar ZW-uitkering per 3 november 2017 beëindigd.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies juist waren. In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat haar medische beperkingen niet goed waren meegewogen en dat zij niet in staat was de geselecteerde functies uit te oefenen. Het Uwv en de ex-werkgever hebben het verweer van appellante bestreden.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling de argumenten van appellante herhaaldelijk overwogen, maar kwam tot de conclusie dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de ZW-beoordeling ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.