ECLI:NL:CRVB:2020:2656

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
19/3691 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) en kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, weduwe van een man die in Bulgarije woonde, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) en kinderbijslag. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze aanvragen afgewezen, omdat de echtgenoot van appellante op het moment van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De Raad oordeelde dat de woonplaats van de echtgenoot in Bulgarije lag, ondanks dat hij in Nederland stond ingeschreven. De Svb had de echtgenoot in 2007 al schriftelijk geïnformeerd dat zijn verhuizing naar Bulgarije zou leiden tot het einde van zijn verzekering voor de volksverzekeringen. De Raad bevestigde dat appellante geen recht had op een Nederlandse nabestaandenuitkering en dat zij ook geen aanspraak kon maken op kinderbijslag, omdat zij niet in Nederland woonachtig was en niet verzekerd was voor de AKW. De rechtbank had de beroepen van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak met verbetering van de motivering. Er was geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

19.3691 ANW, 19/3692 AKW

Datum uitspraak: 29 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 juli 2019, 18/7440, 18/7441 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] w/v [betrokkene 1] te [woonplaats] , Bulgarije (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Nijssen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was gehuwd met [betrokkene 1] , die [in] 2018 is overleden in Bulgarije. Met een besluit van 17 mei 2018 heeft de Svb geweigerd aan appellante een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toe te kennen, omdat haar echtgenoot op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was hiervoor. Evenmin heeft appellante recht op een gedeeltelijke nabestaandenuitkering op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) omdat hij ook in Bulgarije niet verzekerd was voor het risico van overlijden en appellante geen Bulgaarse nabestaandenuitkering ontvangt. In een besluit van 2 november 2018 is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Een aanvraag om kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor haar zoon [naam zoon] , geboren [in] 2003, is met een besluit van 17 mei 2018 eveneens afgewezen met ingang van het tweede kwartaal van 2018. Appellante is niet woonachtig in Nederland en werkt hier evenmin, volgens de Svb. Zij is dus niet verzekerd voor de AKW en heeft op die grond geen recht op kinderbijslag. In een besluit van eveneens 2 november 2018 is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. Uit de gedingstukken sinds 2007 blijkt dat de echtgenoot wel in Nederland stond ingeschreven, maar meermaals heeft verklaard feitelijk in Bulgarije te wonen. Het hebben van een inschrijfadres in Nederland had een praktische reden, maar dat was niet zijn woonadres. Niet gezegd kan worden dat de echtgenoot [in] 2018 nog als ingezetene van Nederland aangemerkt moet worden. Dit betekent dat hij op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW en dat appellante dus niet aangemerkt kan worden als nabestaande in de zin van die wet. Evenmin kan gezegd worden dat appellante zelf verzekerd was voor de AKW, nu zij in Bulgarije woont en niet in Nederland werkzaam is.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar echtgenoot altijd premies voor de volksverzekeringen heeft betaald in Nederland. Hij en appellante meenden dat hij daarom verzekerd was. Dat appellante mogelijk de premies terug kan vragen van de belastingdienst biedt onvoldoende compensatie. Daarnaast is appellante van mening dat haar echtgenoot op de datum van zijn overlijden wel een duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland. Het standpunt van de Svb hierover acht zij in strijd met het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie (EU).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Nabestaandenuitkering
4.1.1.
Om voor een nabestaandenuitkering in aanmerking te kunnen komen, dient appellante aangemerkt te kunnen worden als nabestaande in de zin van de ANW. Hiervoor is in ieder geval noodzakelijk dat haar echtgenoot, op het moment van zijn overlijden, verzekerd was voor de ANW, dan wel krachtens de wettelijke overlijdensrisicoverzekering van een andere EU-lidstaat. Zoals de Svb terecht heeft vastgesteld bevond de echtgenoot zich, ten tijde van zijn overlijden, in een grensoverschrijdende situatie. De vraag waar hij als migrerend EU‑burger woonplaats had, dient te worden beantwoord aan de hand van de artikelen 1 en 11 van Vo 883/2004. Aangezien geen van de situaties, beschreven in artikel 11, derde lid, aanhef en onder a tot en met d, van Vo 883/2004, op de echtgenoot van toepassing was, was op grond van artikel 11, eerste lid en derde lid, aanhef en onder e, van Vo 883/2004, op hem bij uitsluiting de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats van toepassing.
4.1.2.
Ingevolge artikel 1, sub j, van Vo 883/2004 wordt onder “woonplaats” verstaan de plaats waar een persoon pleegt te wonen. Dit begrip heeft een autonome, voor het Unierecht specifieke betekenis. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) heeft met betrekking tot Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) al geoordeeld dat, wanneer de rechtspositie van een persoon onder de wetgeving van meerdere lidstaten kan vallen, het begrip “lidstaat waar een persoon woont”, doelt op de lidstaat waar de betrokkene zijn normale woonplaats heeft en waar zich ook het gewone centrum van zijn belangen bevindt (zie bijvoorbeeld de arresten Di Paolo van 17 februari 1977, C-76/76, Swaddling van 25 februari 1999, C-90/97, Wencel van 16 mei 2013, C-589/10, I tegen Health Service Executive van 5 juni 2014, C‑255/13 en B. van 11 september 2014, C-394/13). In artikel 11 van Verordening (EG) nr.987/2009 zijn de door de rechtspraak van het Hof ontwikkelde criteria op basis waarvan dit centrum van belangen kan worden bepaald, gecodificeerd. Als criteria worden onder meer genoemd de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten, de gezinssituatie en familiebanden, de huisvestingssituatie, alsmede de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt.
4.1.3.
Met de Svb en de rechtbank is de Raad van oordeel dat de woonplaats van de echtgenoot van appellante in Bulgarije lag. In 2007 hebben zowel haar echtgenoot als appellante zelf verklaard dat zij als gezin naar Bulgarije zouden verhuizen. Haar echtgenoot heeft verschillende malen verklaard dat hij weliswaar in Nederland ingeschreven stond, maar feitelijk in Bulgarije woonde. In Bulgarije beschikten zij over woonruimte, wat in Nederland niet het geval was. In de loop der jaren is, op verzoek van haar echtgenoot, ook het telefoonnummer en het postadres gewijzigd naar Bulgarije. Gezien het tijdsverloop kan niet meer gezegd worden dat het verblijf in Bulgarije van tijdelijke aard was.
4.1.4.
Uit de stukken blijkt dat op het bedrijfspensioen van de echtgenoot premies volksverzekeringen zijn ingehouden. Dit maakt echter niet dat hij alsnog als verzekerd aangemerkt dient te worden. Premiebetaling levert op zichzelf geen verzekering op. Daarnaast kan niet voorbij gegaan worden aan het feit dat de echtgenoot er al in 2007 door de Svb schriftelijk op is gewezen dat de verhuizing naar Bulgarije zou leiden tot het einde van zijn verzekering voor de volksverzekeringen. Dat hij deze brief heeft ontvangen blijkt uit het feit dat hij een aantal jaren later hier bezwaar tegen heeft gemaakt. Hij was dus op de hoogte van het feit dat hij niet verzekerd was en dus geen premies verschuldigd was. Voor vragen over restitutie van ten onrechte betaalde premies kan appellante zich tot de belastingdienst wenden.
Kinderbijslag
4.2.
Appellante heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen dat deel van de aangevallen uitspraak dat de weigering aan haar kinderbijslag toe te kennen behandelt. Dit deel laat de Raad dan ook verder buiten bespreking. Opgemerkt wordt nog slechts dat appellante, nu zij geen recht heeft op een Nederlandse nabestaandenuitkering, evenmin met toepassing van artikel 67 van Vo 883/2004 aanspraak heeft op kinderbijslag.
4.3.
Uit 4.1.1 tot en met 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van de motivering, bevestigd zal worden.
5. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Buur