1.2.Een aanvraag om kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor haar zoon [naam zoon] , geboren [in] 2003, is met een besluit van 17 mei 2018 eveneens afgewezen met ingang van het tweede kwartaal van 2018. Appellante is niet woonachtig in Nederland en werkt hier evenmin, volgens de Svb. Zij is dus niet verzekerd voor de AKW en heeft op die grond geen recht op kinderbijslag. In een besluit van eveneens 2 november 2018 is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. Uit de gedingstukken sinds 2007 blijkt dat de echtgenoot wel in Nederland stond ingeschreven, maar meermaals heeft verklaard feitelijk in Bulgarije te wonen. Het hebben van een inschrijfadres in Nederland had een praktische reden, maar dat was niet zijn woonadres. Niet gezegd kan worden dat de echtgenoot [in] 2018 nog als ingezetene van Nederland aangemerkt moet worden. Dit betekent dat hij op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW en dat appellante dus niet aangemerkt kan worden als nabestaande in de zin van die wet. Evenmin kan gezegd worden dat appellante zelf verzekerd was voor de AKW, nu zij in Bulgarije woont en niet in Nederland werkzaam is.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar echtgenoot altijd premies voor de volksverzekeringen heeft betaald in Nederland. Hij en appellante meenden dat hij daarom verzekerd was. Dat appellante mogelijk de premies terug kan vragen van de belastingdienst biedt onvoldoende compensatie. Daarnaast is appellante van mening dat haar echtgenoot op de datum van zijn overlijden wel een duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland. Het standpunt van de Svb hierover acht zij in strijd met het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie (EU).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Om voor een nabestaandenuitkering in aanmerking te kunnen komen, dient appellante aangemerkt te kunnen worden als nabestaande in de zin van de ANW. Hiervoor is in ieder geval noodzakelijk dat haar echtgenoot, op het moment van zijn overlijden, verzekerd was voor de ANW, dan wel krachtens de wettelijke overlijdensrisicoverzekering van een andere EU-lidstaat. Zoals de Svb terecht heeft vastgesteld bevond de echtgenoot zich, ten tijde van zijn overlijden, in een grensoverschrijdende situatie. De vraag waar hij als migrerend EU‑burger woonplaats had, dient te worden beantwoord aan de hand van de artikelen 1 en 11 van Vo 883/2004. Aangezien geen van de situaties, beschreven in artikel 11, derde lid, aanhef en onder a tot en met d, van Vo 883/2004, op de echtgenoot van toepassing was, was op grond van artikel 11, eerste lid en derde lid, aanhef en onder e, van Vo 883/2004, op hem bij uitsluiting de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats van toepassing.
4.1.2.Ingevolge artikel 1, sub j, van Vo 883/2004 wordt onder “woonplaats” verstaan de plaats waar een persoon pleegt te wonen. Dit begrip heeft een autonome, voor het Unierecht specifieke betekenis. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) heeft met betrekking tot Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo 1408/71) al geoordeeld dat, wanneer de rechtspositie van een persoon onder de wetgeving van meerdere lidstaten kan vallen, het begrip “lidstaat waar een persoon woont”, doelt op de lidstaat waar de betrokkene zijn normale woonplaats heeft en waar zich ook het gewone centrum van zijn belangen bevindt (zie bijvoorbeeld de arresten Di Paolo van 17 februari 1977, C-76/76, Swaddling van 25 februari 1999, C-90/97, Wencel van 16 mei 2013, C-589/10, I tegen Health Service Executive van 5 juni 2014, C‑255/13 en B. van 11 september 2014, C-394/13). In artikel 11 van Verordening (EG) nr.987/2009 zijn de door de rechtspraak van het Hof ontwikkelde criteria op basis waarvan dit centrum van belangen kan worden bepaald, gecodificeerd. Als criteria worden onder meer genoemd de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten, de gezinssituatie en familiebanden, de huisvestingssituatie, alsmede de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt.
4.1.3.Met de Svb en de rechtbank is de Raad van oordeel dat de woonplaats van de echtgenoot van appellante in Bulgarije lag. In 2007 hebben zowel haar echtgenoot als appellante zelf verklaard dat zij als gezin naar Bulgarije zouden verhuizen. Haar echtgenoot heeft verschillende malen verklaard dat hij weliswaar in Nederland ingeschreven stond, maar feitelijk in Bulgarije woonde. In Bulgarije beschikten zij over woonruimte, wat in Nederland niet het geval was. In de loop der jaren is, op verzoek van haar echtgenoot, ook het telefoonnummer en het postadres gewijzigd naar Bulgarije. Gezien het tijdsverloop kan niet meer gezegd worden dat het verblijf in Bulgarije van tijdelijke aard was.
4.1.4.Uit de stukken blijkt dat op het bedrijfspensioen van de echtgenoot premies volksverzekeringen zijn ingehouden. Dit maakt echter niet dat hij alsnog als verzekerd aangemerkt dient te worden. Premiebetaling levert op zichzelf geen verzekering op. Daarnaast kan niet voorbij gegaan worden aan het feit dat de echtgenoot er al in 2007 door de Svb schriftelijk op is gewezen dat de verhuizing naar Bulgarije zou leiden tot het einde van zijn verzekering voor de volksverzekeringen. Dat hij deze brief heeft ontvangen blijkt uit het feit dat hij een aantal jaren later hier bezwaar tegen heeft gemaakt. Hij was dus op de hoogte van het feit dat hij niet verzekerd was en dus geen premies verschuldigd was. Voor vragen over restitutie van ten onrechte betaalde premies kan appellante zich tot de belastingdienst wenden.