1.3.Bij besluit van 13 april 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2018 (bestreden besluit), heeft het college, voor zover hier van belang, de bijstand van appellante met ingang van 6 maart 2018 ingetrokken. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met X.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiseres appellante en voor verweerder het college moet worden gelezen,
“3. Nu vaststaat dat uit de relatie van eiseres en [X] kinderen zijn geboren, is voor de beantwoording van de vraag of sprake was van een gezamenlijke huishouding gedurende de hier te beoordelen periode, die loopt van 6 maart 2018 tot en met 13 april 2018, slechts bepalend of eiseres en [X] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van het persoonlijke leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
5. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksbevindingen voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van verweerder dat niet alleen eiseres, maar ook [X] in de hier te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het adres van eiseres. Daarbij komt doorslaggevende betekenis toe aan de bevindingen tijdens het huisbezoek op 6 maart 2018. Tijdens dit huisbezoek zijn vele kledingstukken van [X] aangetroffen, waaronder een op het bed aangetroffen opgevouwen pyjama, twee paar schoenen, korte broeken, spijkerbroeken, T-shirts en truien. Daarnaast zijn een scheerapparaat, poststukken en zowel het Nederlandse paspoort als het Turkse identiteitsbewijs van [X] aangetroffen in de woning van eiseres. Dat [X] zijn hoofdverblijf heeft in de woning van eiseres wordt ondersteund door de waarnemingen die zijn verricht. Tijdens de waarnemingen is geconstateerd dat [X] diverse malen de woning van eiseres verliet en binnentrad, waarbij hij gebruik maakte van een huissleutel. [X] werd daarbij, onder meer in de vroege ochtend, regelmatig vergezeld van (één van) zijn kinderen. Voorts is geconstateerd dat op de voordeur van de woning een naambordje aanwezig is met een foto van eiseres en [X] en de tekst: ‘Fam. [X]’. Dat [X] zijn hoofdverblijf heeft in de woning van eiseres wordt verder ondersteund door de verklaring van een buurtbewoner dat er in de woning van eiseres een man en een vrouw met drie kinderen wonen en dat hij de man - die hij na het tonen van een foto heeft herkend als [X] - iedere dag ziet. Daarnaast blijkt uit de tijdens het vooronderzoek door verweerder geraadpleegde Facebook-pagina van eiseres, dat eiseres zich daar presenteert als zijnde gehuwd met [X]. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [X] onderdeel uitmaakt van het gezinsleven op het adres van eiseres. De enkele stelling van eiseres dat zij en [X] sinds 16 juli 2015 niet meer samenwonen vanwege trauma’s die voortkomen uit haar jeugd en haar eerdere huwelijk en dat [X] slechts één tot drie nachten per week bij haar blijft slapen, is onvoldoende voor een ander oordeel. Dat zij zich, als gesteld, naar de buitenwereld presenteren als samenwonend vanwege mogelijke bedreigingen door de ex-partner van eiseres, maakt het voorgaande evenmin anders. In dit verband merkt de rechtbank op dat de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang zijn voor de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding, nu deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was om de bijstandsuitkering van eiseres in te trekken vanaf 6 maart 2018.”
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante bestrijdt niet de juistheid van wat er tijdens de waarnemingen en het huisbezoek is geconstateerd. Zij voert echter aan dat de onderzoekbevindingen verklaarbaar zijn omdat X elke dag langskomt voor de kinderen en één tot drie keer per week bij haar blijft slapen. Zij en X wonen sinds 16 juli 2015 niet meer samen vanwege trauma’s die voortkomen uit haar jeugd en haar eerdere huwelijk. Zij presenteren zich naar de buitenwereld als samenwonend vanwege mogelijke bedreigingen door de ex-partner van appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.