ECLI:NL:CRVB:2020:2640
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bijzonderheden bij proceskostenvergoeding na intrekking hoger beroep door tegemoetkoming bestuursorgaan
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2020, is het hoger beroep van appellanten [appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3] tegen het college van burgemeester en wethouders van Haarlem aan de orde. De appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Tijdens de procedure hebben de appellanten hun hoger beroep ingetrokken, omdat het college hen met een besluit van 15 januari 2020 geheel tegemoet is gekomen. Dit besluit hield in dat aan appellante [appellant 1] met terugwerkende kracht de gevraagde bijstand is verleend.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, met name artikel 8:75a, dat bepaalt dat het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten kan worden veroordeeld indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. De Raad heeft vastgesteld dat er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regel van proceskostenvergoeding rechtvaardigen. De bijstand is verleend naar aanleiding van een nieuwe aanvraag en nieuw gebleken feiten, zoals het voor recht verklaren van het moederschap van appellante [appellant 1] door de civiele rechter. Hierdoor is de bijstandverlening niet gerelateerd aan de onderhavige procedure.
De Raad heeft het verzoek van appellanten om het college te veroordelen in de proceskosten afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier P.A.M. Hulsdouw, en is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020.