ECLI:NL:CRVB:2020:2601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
19/3577 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van onvoldoende onderhoudsbijdrage door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellant, die voor zijn kinderen [naam 1] en [naam 2] kinderbijslag had aangevraagd. De kinderen wonen bij de moeder in Marokko. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de kinderbijslag met ingang van het vierde kwartaal van 2017 beëindigd, omdat appellant geen kinderbijslag meer wenste te ontvangen. Appellant heeft vervolgens op 8 maart 2018 opnieuw kinderbijslag aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 4 oktober 2018 afgewezen omdat hij niet in belangrijke mate had bijgedragen in het onderhoud van de kinderen.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep heeft appellant bewijsstukken overgelegd waaruit zou moeten blijken dat hij al het mogelijke heeft besteed aan zijn kinderen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het onderhoud van zijn kinderen. De bewijslast lag bij appellant, en de door hem overgelegde betaalbewijzen waren onvoldoende om aan de vereiste onderhoudsbijdrage te voldoen.

De Raad heeft geconcludeerd dat appellant niet in aanmerking komt voor kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2017 tot en met het derde kwartaal van 2018, en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.3577 AKW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 juli 2019, 19/233 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 23 oktober 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft voor zijn kinderen [naam 1] en [naam 2] (beiden geboren [in] 2013) kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen. De kinderen wonen bij de moeder in Marokko. Bij besluit van 18 december 2017 heeft de Svb de kinderbijslag met ingang van het vierde kwartaal van 2017 beëindigd, omdat appellant geen kinderbijslag meer wenste te ontvangen. Appellant heeft tegen het besluit van 18 december 2017 geen bezwaar gemaakt, waardoor dat besluit rechtens onaantastbaar is geworden.
1.2.
Bij aanvraag van 8 maart 2018 heeft appellant de Svb gevraagd om toekenning van kinderbijslag. Bij besluit van 4 oktober 2018 heeft de Svb die aanvraag met ingang van het vierde kwartaal van 2017 afgewezen, omdat hij niet in belangrijke mate heeft bijgedragen in hun onderhoud.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 6 december 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 4 oktober 2018 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is aangevoerd dat appellant met bewijsstukken heeft aangevoerd dat hij al het mogelijke heeft besteed aan zijn kinderen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is in geschil of appellant over het vierde kwartaal van 2017 tot en met het derde kwartaal van 2018 recht heeft op kinderbijslag voor zijn kinderen.
4.2.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de AKW heeft een verzekerde recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat tot zijn huishouden behoort of door hem wordt onderhouden.
4.3.
Het gaat hier om een beoordeling van de aanspraak op kinderbijslag over kwartalen waarvoor nog geen toekenning heeft plaatsgevonden. In zo’n geval rust de bewijslast dat is voldaan aan de voorwaarden voor kinderbijslag primair op de verzekerde.
4.4.
[naam 1] en [naam 2] behoorden over het vierde kwartaal van 2017 tot en met het derde kwartaal van 2018 niet tot het huishouden van appellant. Appellant kan daarom voor zijn kinderen alleen aanspraak maken op kinderbijslag als hij aannemelijk kan maken dat hij hen in belangrijke mate, dat wil zeggen over het vierde kwartaal van 2017 voor € 416,- per kind en vanaf het eerste kwartaal van 2018 voor € 422,- per kind, heeft onderhouden. Volgens vaste rechtspraak moet hij op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze aantonen of aannemelijk maken dat hij deze onderhoudsbijdrage heeft geleverd.
4.5.
Appellant is daarin niet geslaagd. Appellant heeft met door hem overgelegde betaalbewijzen aangetoond dat hij over het vierde kwartaal van 2017 een bijdrage heeft geleverd van € 190,-, over het tweede kwartaal van 2018 een bijdrage van € 740,- en over het derde kwartaal van 2018 een bijdrage van € 145,-. Over het eerste kwartaal van 2018 heeft appellant geen betaalbewijzen ingezonden. Daargelaten dat appellant bij de betaalbewijzen geen opnamebewijzen heeft ingezonden, zijn deze bijdragen onvoldoende om aan de hiervoor genoemde minimaal verschuldigde bijdrage per kind per kwartaal te kunnen voldoen.
4.6.
Aan appellant is dan ook terecht kinderbijslag over vierde kwartaal van 2017 tot en met het derde kwartaal van 2018 geweigerd. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2020.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) F.E.M. Boon