ECLI:NL:CRVB:2020:2493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
20/2097 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant uit Duitsland tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had hoger beroep ingesteld, maar had het verschuldigde griffierecht van € 131,- niet tijdig betaald. De Raad had de appellant herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks een beroep op betalingsonmacht, concludeerde de Raad dat de appellant niet voldeed aan de criteria voor betalingsonmacht, aangezien het inkomen van de appellant en zijn partner boven de gestelde norm lag. De appellant had de termijn om het griffierecht te betalen niet in acht genomen, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van griffier P.A.M. Hulsdouw. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 15 oktober 2020
20/2097 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2020, 19/6362 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 26 juni 2020 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij faxbericht van 7 juli 2020 heeft appellant een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 16 juli 2020 is appellant naar aanleiding van zijn verzoek om vrijstelling gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Appellant is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief.
Daarbij is appellante erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Appellant geeft in zijn fax van 21 juli 2020 aan dat pagina 1 ontbreekt naar aanleiding van de brief van de Raad van 16 juli 2020.
Bij brief van 24 juli 2020 is aan appellant meegedeeld dat pagina 1 de brief is welk appellant per fax heeft meegestuurd. Pagina 1 is namelijk de brief zelf waarin de Raad appellant verzoekt het formulier dat op pagina 2 staat ingevuld retour te sturen. Daarbij is de termijn met één week verlengd.
Appellant heeft dit formulier ingevuld en ingezonden binnen de gestelde termijn.
Bij brief van 12 augustus 2020 heeft de Raad aan appellant medegedeeld dat uit de door appellant verstrekte gegevens blijkt dat appellant niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet, omdat het actuele inkomen van appellant en zijn partner hoger is dan de gestelde norm van € 953,13.
Bij aangetekende brief van 14 augustus 2020 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
15 oktober 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) P.A.M. Hulsdouw
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.