ECLI:NL:CRVB:2020:2472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
19/1741 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag indicatie voor Wlz-zorg op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellante, geboren in 1965, heeft een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) aangevraagd, welke door het CIZ bij besluit van 17 januari 2018 is afgewezen. Het CIZ heeft deze afwijzing later, bij besluit van 21 juni 2018, gehandhaafd op basis van medische adviezen die zijn opgesteld door medisch adviseurs. Deze adviezen concludeerden dat appellante geen blijvende behoefte had aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat zij in staat zou zijn om op relevante momenten hulp in te roepen.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het CIZ de afwijzing op zorgvuldige wijze had onderbouwd met de medische adviezen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wel degelijk in aanmerking komt voor Wlz-zorg, omdat zij in paniek raakt en niet in staat is om hulp in te schakelen op relevante momenten, vooral wanneer zij valt.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bewijs is dat zij niet in staat is om hulp in te roepen. De medische adviezen zijn zorgvuldig tot stand gekomen en er is geen reden om aan de juistheid ervan te twijfelen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.1741 WLZ

Datum uitspraak: 14 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 maart 2019, 18/1413 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, mits zij de gelegenheid krijgen een schriftelijke uiteenzetting te geven.
Partijen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft vervolgens binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1965, is onder meer bekend met chronische pijnklachten in haar rug en benen waardoor zij rolstoelafhankelijk is. Op 16 november 2017 heeft zij een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) aangevraagd. CIZ heeft deze aanvraag bij besluit van 17 januari 2018 afgewezen.
1.2.
CIZ heeft bij besluit van 21 juni 2018 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 17 januari 2018 ongegrond verklaard. CIZ heeft daaraan de adviezen van zijn medisch adviseurs van 16 januari 2018 en 18 mei 2018 ten grondslag gelegd. Uit deze medische adviezen volgt dat de grondslagen lichamelijke handicap en somatiek kunnen worden vastgesteld. De klachten vanuit het rechterbeen lijken psychosomatisch van aard en vallen daarom onder de psychiatrie. Er worden enkele cognitieve problemen gemeld en deze zijn goed verklaarbaar vanuit vermoeidheid en mogelijk enige somberheid. Cognitief gezien zou appellante nog in staat moeten zijn haar situatie te overzien en hulp in te roepen als dat nodig is. De pijnklachten hebben enige invloed op het regievermogen, maar lijken niet dusdanig dat deze het regievermogen belemmeren. De gemelde ernst en mate van vergeetachtigheid kan op basis van de beschikbare gegevens niet geobjectiveerd worden. Neuroloog M.H. Den Hertog meldt in de brief van 19 februari 2016 dat de cognitie ongestoord is. Medisch gezien kan appellante ook wachten op zorg. CIZ heeft zich op grond van deze adviezen op het standpunt gesteld dat appellante geen blijvende behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover van belang, overwogen dat CIZ het bestreden besluit heeft mogen baseren op de onder 1.2 vermelde medische adviezen. Uit deze adviezen blijkt dat appellante veel zorg nodig heeft, maar dat deze in te plannen is. De cognitieve problemen zijn niet geobjectiveerd en appellante heeft niet bestreden dat zij in staat is regie te voeren. Als zij valt, kan ze telefonisch hulp vragen, dan wel gebruik maken van een alarmsysteem. CIZ heeft de aanvraag terecht afgewezen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij wel in aanmerking komt voor Wlz-zorg. Volgens appellante is zij niet in staat om hulp in te schakelen op relevante momenten. Het komt namelijk voor dat appellante valt. Op dat moment raakt ze in paniek, kan ze niet meer logisch nadenken en door haar lichamelijke beperkingen kan ze niet opstaan. Hierdoor kan appellante geen hulp inroepen. Gelet op deze omstandigheden is 24 uur per dag zorg in de nabijheid noodzakelijk. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Verder heeft appellante betoogd dat geen zorgvuldig onderzoek is verricht naar haar situatie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz is het volgende bepaald:
Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
4.2.
De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat CIZ het bestreden besluit op de onder 1.2 vermelde medische adviezen heeft mogen baseren. De medische adviezen zijn op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De medisch adviseurs hebben de informatie van de behandelaars en de huisarts van appellante kenbaar bij de beoordeling betrokken. Niet is gebleken dat aan de juistheid van de medische adviezen moet worden getwijfeld. Daarbij is van belang dat appellante geen medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat de medisch adviseurs de medische situatie onjuist hebben ingeschat. De beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd blijkt niet dat zij niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor haar te voorkomen. Niet gebleken is dat appellante bij een valpartij niet in staat is om hulp in te roepen, bijvoorbeeld met gebruikmaking van het door CIZ genoemde personenalarmeringssysteem. Uit de medische informatie volgt evenmin dat appellante door cognitieve problemen geen regie kan voeren en daardoor geen hulp kan inroepen.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2020.
(getekend) N.R. Docter
(getekend) R.H. Koopman