ECLI:NL:CRVB:2020:2347

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
18/1746 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kostenvergoeding na intrekking van het beroep tegen het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het Uwv, maar heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met een gewijzigde beslissing op bezwaar van 16 december 2019 volledig aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen. Aangezien appellant in de bezwaarprocedure niet was bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, zijn er geen kosten voor vergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar.

De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv wel moet worden veroordeeld in de kosten die appellant heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.050,- voor de behandeling in beroep en € 525,- voor de behandeling in hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.575,-. Appellant kan zich voor vergoeding van het betaalde griffierecht rechtstreeks tot het Uwv wenden.

De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier K.R. van Renswoude, en is openbaar uitgesproken op 23 september 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 september 2020
18/1746 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
21 februari 2018, 17/955 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 16 december 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 20 januari 2020 heeft mr. Kaya namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 16 december 2019 volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Aangezien appellant destijds in bezwaar niet is bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener zijn er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.050,- in beroep en € 525,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van
K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
23 september 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) K.R. van Renswoude

CVG