ECLI:NL:CRVB:2020:2243

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
19/726 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische advisering inzake slokdarmklachten en oorlogsgeweld in het kader van de Wubo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2020 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1940, heeft een beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 december 2018, waarin zijn verzoek om vergoeding van kosten voor cannabidiol (CBD-olie) werd afgewezen. Dit verzoek was gebaseerd op slokdarmklachten die de appellant ervaart, waarvan hij stelt dat deze in verband staan met oorlogsgeweld tijdens de Japanse bezetting van het voormalig Nederlands-Indië.

De Raad heeft vastgesteld dat de medische adviezen en gegevens geen aanknopingspunten bieden voor de stelling dat de slokdarmklachten van de appellant gerelateerd zijn aan het oorlogsgeweld. De oorzaak van de klachten is onduidelijk en de appellant heeft een beroep gedaan op de omgekeerde bewijslast, zoals neergelegd in artikel 2, tweede lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Raad oordeelt echter dat deze redenering niet slaagt, omdat er geen medische basis is voor de toeschrijving van de klachten aan het oorlogsgeweld.

De Raad concludeert dat het bestreden besluit deugdelijk is voorbereid en gemotiveerd, en verklaart het beroep van de appellant ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke medische onderbouwing bij claims die verband houden met oorlogsgeweld en de toepassing van de omgekeerde bewijslast.

Uitspraak

19.726 WUBO

Datum uitspraak: 21 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Gr) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 december 2018, kenmerk BZ011246070 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2020. Appellant is verschenen bijgestaan door zijn echtgenote en zijn broer, [naam broer] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Verweerder heeft geantwoord op vragen van de Raad, onder toezending van nadere advisering van de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, arts. Appellant heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 10 augustus 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam broer] . Verweerder heeft zich opnieuw laten vertegenwoordigen door Van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren in 1940. Naar aanleiding van een daartoe ingediende aanvraag heeft verweerder bij besluit van 7 augustus 2008 erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo, te weten het ondergaan van internering tijdens de Japanse bezetting van het voormalig Nederlands-Indië.
1.2.
In december 2011 heeft appellant verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van 12 maart 2012 is hij op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Daarbij is overwogen dat de artrose van appellant niet in verband staat met het oorlogsgeweld maar door andere oorzaken is ontstaan en dat de obstipatieklachten en slikklachten niet hebben geleid tot blijvende invaliditeit. Aan appellant zijn toegekend de toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden en een tweetal voorzieningen.
1.3.
In juni 2018 heeft appellant verzocht om vergoeding van de kosten verbonden aan cannabidiol (CBD-olie), een middel dat hij gebruikt vanwege zijn slokdarmklachten. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij 20 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit op de grond dat voor deze voorziening een medische noodzaak ontbreekt. Overwogen is dat voor slokdarmklachten geen onderliggende oorzaak is gevonden en om die reden geen medische noodzaak bestaat voor het toekennen van een voorziening voor CBD-olie.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 32 van de Wubo komen voor vergoeding in aanmerking extra of bijzondere, ten laste van het burger-oorlogsslachtoffer blijvende, kosten van voorzieningen welke noodzakelijk zijn door of verband houden met zijn oorlogsinvaliditeit.
2.2.
Het bepaalde in artikel 32 van de Wubo brengt mee dat allereerst moet worden beoordeeld of de klachten, in dit geval de slokdarmklachten, die ten grondslag zijn gelegd aan het verzoek om vergoeding van de CBD-olie, aan het ondergane oorlogsgeweld kunnen worden toegeschreven.
2.3.
Verweerder heeft de aanvraag in eerste instantie voorgelegd aan zijn geneeskundig adviseur de arts R. Loonstein. Deze arts heeft bij zijn advies onder meer betrokken medische informatie verkregen van de huisarts I. Molenaar en van dr. J.M. Götz, maag- darm- en leverarts. Het bezwaar is voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts A.M. Ohlenschlager. Zij komt op basis van het bezwaar en na heroverweging van de aanwezige medische gegevens eveneens tot het oordeel dat er geen medisch noodzaak bestaat voor de gevraagde voorziening. In beroep heeft de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs desgevraagd een nadere medische onderbouwing gegeven voor het ingenomen standpunt dat een verband ontbreekt tussen de slokdarmklachten van appellant en het oorlogsgeweld.
2.4.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van de medisch advisering, zoals in beroep nader toegelicht, deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Voor het standpunt dat de slokdarmklachten in verband staan met het oorlogsgeweld bieden de medische adviezen en andere gegevens geen aanknopingspunten. Over de oorzaken van de bij appellant aanwezige slokdarmklachten bestaat namelijk geen duidelijkheid. De mogelijkheid van een refluxziekte wordt door dr. Götz ontkend op basis van onderzoeksgegevens van zijn voorganger dr. I.J. Klompmaker. De medische adviezen laten verder zien dat ook bij aanwezigheid van refluxziekte volgens de huidige medische inzichten een oorzakelijk verband met chronische stress niet kan worden aangenomen. Voor zover appellant stelt dat de slokdarmklachten zijn veroorzaakt door achalasie, vindt dit geen bevestiging in de beschikbare medische gegevens. Zo meldt Götz dat bij een gastroscopie geen afwijkingen aan de slokdarm zijn gevonden. De gestelde bevindingen van eerdere specialisten kunnen niet tot een ander oordeel leiden, aangezien die dossiers door de ziekenhuizen zijn vernietigd. Ook anderszins zijn geen gegevens ingebracht die een oorzaak van de slokdarmklachten kunnen onderbouwen. In de overgelegde publicaties worden wel mogelijke oorzaken geschetst van slokdarmklachten maar van een eenduidige oorzaak en dan specifiek in het geval van appellant is niet gebleken. Vastgesteld moet worden dat feitelijk onbekend is wat de oorzaak is van de slokdarmklachten van appellant.
2.5.
Appellant heeft een beroep gedaan op de zogeheten omgekeerde bewijslast, neergelegd in artikel 2, tweede lid, van de Wubo. Nu de oorzaak van de slokdarmklachten onbekend is, moet deze volgens hem worden geacht door het oorlogsgeweld (de internering tijdens de Japanse bezetting) te zijn veroorzaakt. Deze redenering slaagt niet. De omgekeerde bewijslast heeft betrekking op aandoeningen waarvoor niet duidelijk een andere oorzaak dan het oorlogsgeweld is aan te wijzen. Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2008:BD4126) strekt dit niet zover dat een verband met het oorlogsgeweld ook moet worden aanvaard als de oorzaak van een aandoening in wezen onbekend is. In een dergelijk geval ontbreekt namelijk een medische basis voor toeschrijving van de aandoening aan het oorlogsgeweld.
2.6.
Uit 2.4 en 2.5 volgt dat het bestreden besluit in rechte strand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2020.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M. Buur