ECLI:NL:CRVB:2020:2116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
20/1183 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het hoger beroep was ingesteld door mr. S. Karkache, advocaat van appellant. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht van € 131,- niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant was herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar heeft hieraan niet voldaan. De Raad heeft in overeenstemming met artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat appellant in verzuim is geweest. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 maart 2020, waartegen het hoger beroep was ingesteld, blijft daarmee in stand. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 8 september 2020
20/1183 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 maart 2020, 19/1325 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Karkache, advocaat, hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 22 april 2020 is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 23 mei 2020 is de gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van N. Khachatryan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) N. Khachatryan
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.