ECLI:NL:CRVB:2020:2106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
20/1583 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening van het beroepschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Oss tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het hoger beroep was ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 2 maart 2020. De Raad oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, omdat het pas op 23 april 2020 was ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 6 maart 2020 was ingegaan. De Raad heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangehaald, die de termijn voor het indienen van een beroepschrift regelen. De Raad concludeerde dat het risico van een te late indiening voor rekening van de appellant komt, en dat de door appellant aangevoerde redenen voor de termijnoverschrijding niet voldoende waren om aan te nemen dat hij niet in verzuim was geweest. De uitspraak van de rechtbank blijft daardoor in stand, en er wordt een griffierecht van € 532,- opgelegd aan de appellant. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, met T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 8 september 2020
20/1583 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2020, 19/1818 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Oss (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Appellant hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 6 maart 2020 in afschrift aan partijen toegezonden.
Het beroepschrift is op 23 april 2020 ontvangen. Het is, gezien de poststempel op de enveloppe, op 22 april 2020 ter post bezorgd.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 20 mei 2020 is aan appellant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Appellant heeft daarop bij brief van 15 juni 2020 het volgende geantwoord:
“De aangevallen uitspraak is op 6 maart 2020 door de Rechtbank verzonden. Echter deze uitspraak is pas op 10 maart 2020 bij het college binnengekomen.
Het college heeft dus niet eerder kunnen reageren dan vanaf 10 maart 2020.
Gerekend vanaf deze datum zou ontvangst bij uw griffie op 20 april 2020 nog op tijd zijn geweest. Het college heeft het beroepschrift op 17 april 2020 verzonden in de gerechtvaardigde verwachting dat daarmee binnen de termijn gebleven zou worden.
U hebt het beroepschrift echter pas op 23 april 2020 mogen ontvangen.
Het college kan dit niet verklaren.
(…)
De enige verklaring die het college kan bedenken is dat de situatie die Nederland sinds half maart 2020 in haar greep houdt (Covid 19), ook ertoe bijdraagt dat de postbezorging minder accuraat is dan men in Nederland gewend is en mag verwachten.”
Wat appellant heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In dat verband wordt verwezen naar wat hierboven is aangegeven over de termijn. Daarbij merkt de Raad op dat ook na 10 maart 2020 nog voldoende tijd was om een hoger beroep in te stellen en dat in situaties als de onderhavige het uitgangspunt geldt dat het risico dat het hoger beroep niet tijdig is ingediend, voor rekening van appellant komt.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Nu de aangevallen uitspraak in stand blijft, dient van appellant een griffierecht van
€ 532,- te worden geheven.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 532,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.