ECLI:NL:CRVB:2020:2102

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
18/5755 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na verzuim in het verstrekken van gegevens met betrekking tot online gokken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant ontving sinds 5 januari 2015 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van vermoedens van online gokken en onvolledige bankafschriften heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen de bijstand van de appellant opgeschort en later ingetrokken. De appellant heeft niet tijdig de gevraagde bankafschriften en informatie over zijn online pokeraccounts verstrekt, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij alle benodigde gegevens tijdig heeft verstrekt en dat de intrekking van de bijstand onterecht was. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan en dat de intrekking van de bijstand op juiste gronden heeft plaatsgevonden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gevraagde gegevens tijdig heeft kunnen verstrekken. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand per 14 juli 2017 rechtmatig is.

Uitspraak

18 5755 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 8 september 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 oktober 2018, 18/229 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.J.C. van Bekkum, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2020. De zitting heeft plaatsgevonden via een beeldverbinding. Daaraan heeft mr. Van Bekkum deelgenomen namens appellant. Het college heeft niet deelgenomen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 5 januari 2015 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat appellant online pokert en bijschrijvingen/stortingen op zijn bankrekening heeft gehad, is een heronderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan hem verleende bijstand. In dat kader heeft het college appellant bij brief van 3 maart 2017 verzocht om vóór 14 maart 2017 bankafschriften van al zijn bank- en spaarrekeningen over de periode vanaf juli 2016 in te leveren. Appellant heeft niet op dit verzoek gereageerd waarna het college bij besluit van 14 maart 2017 het recht op bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW, met ingang van 14 maart 2017 heeft opgeschort. Het college heeft appellant daarbij in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door alsnog vóór 21 maart 2017 de gevraagde gegevens te overleggen. Appellant heeft op 21 maart 2017 een deel van de gevraagde gegevens aangeleverd.
1.3.
Bij brief van 5 juli 2017 heeft het college appellant – voor zover hier van belang – verzocht vóór 14 juli 2017 bankafschriften vanaf maart 2017 over te leggen, van de betaalrekening bij de ABN AMRO eindigend op nummer [nummer] (rekening [nummer] ) volgnummer 11/2016 bladen 4 tot en met 8, eventuele stortingen en bijschrijvingen te verklaren door middel van objectieve en verifieerbare bewijsstukken en afschriften en bewijsstukken over te leggen van zijn online pokeraccounts, voorzien van af- en bijschrijvingen en een actueel saldo.
1.4.
Appellant heeft niet op dit verzoek gereageerd. Het college heeft bij besluit van 20 juli 2017 (opschortingsbesluit) het recht op bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW, met ingang van 14 juli 2017 opgeschort. Het college heeft hierbij appellant in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door alsnog vóór 27 juli 2017 de in 1.3 genoemde gegevens over te leggen.
1.5.
Appellant heeft op 27 juli 2017 een deel van de gevraagde bankafschriften verstrekt. Van rekening [nummer] ontbreken de bladen 4 t/m 7 van volgnummer 11/2016 en volgnummer 3/2017. Ook heeft appellant niet de gevraagde gegevens van zijn online pokeraccounts overgelegd.
1.6.
Bij besluit van 14 augustus 2017 heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, derde lid, van de PW ingetrokken met ingang van 1 juli 2017 op de grond dat hij verzuimd heeft inlichtingen te verstrekken waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen en vanaf 14 juli 2017 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW op de grond dat appellant de ontbrekende gegevens niet heeft ingeleverd binnen de gestelde hersteltermijn
.Ook heeft het college wegens schending van de inlichtingenverplichting een schriftelijke waarschuwing gegeven op grond van artikel 18a, vierde lid, van de PW.
1.7.
Het college heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 augustus 2017 bij besluit van 13 december 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard in die zin dat aan appellant alsnog bijstand wordt verstrekt over de periode van 1 juli 2017 tot en met 13 juli 2017. Het college heeft de intrekking vanaf 14 juli 2017 gehandhaafd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de hersteltermijn heeft verstrekt. Een intrekking met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW betreft een intrekking op formele gronden wat meebrengt dat geen inhoudelijke beoordeling van het recht op bijstand plaatsvindt. De in bezwaar overgelegde gegevens worden daarom niet meegenomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling ligt uitsluitend voor of de intrekking van de bijstand per 14 juli 2017 op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
Appellant stelt dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij alle bankafschriften tijdig en volledig heeft verstrekt. Hij heeft zijn bankafschriften via internetbankieren in een keer afgedrukt en de ontbrekende bankafschriften bevatten geen gegevens die van invloed zijn op het recht op bijstand. Daarnaast stelt hij zich op het standpunt dat het college in de brief van 14 augustus 2017 heeft verzocht om gegevens, waar niet eerder om is verzocht. Aan hem is geen nieuwe hersteltermijn verleend waardoor deze gegevens buiten beschouwing moeten worden gelaten.
4.4.
De beroepsgrond slaagt niet. De gestelde omstandigheid dat appellant via internetbankieren zijn bankafschriften in één keer heeft afgedrukt betekent niet dat de door hem overgelegde gegevens ook alle gevraagde gegevens zijn. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van appellant om zich ervan te verzekeren dat hij alle opgevraagde gegevens overlegt. Dat appellant dit (tijdig) zou hebben gedaan, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. De stelling dat de ontbrekende bankafschriften geen gegevens bevatten die van invloed zijn op het recht op bijstand maakt dit niet anders, nu voor die constatering juist die bankafschriften moesten worden overgelegd.
4.5.
De beroepsgrond dat hem bij brief van 14 augustus 2017 om nieuwe gegevens is verzocht slaagt evenmin. Het college heeft, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, aan de intrekking van de bijstand ten grondslag gelegd dat appellant de bij brieven van 5 en 20 juli 2017 gevraagde gegevens, ook na het bieden van een hersteltermijn, niet heeft overgelegd. Het college heeft in deze brieven onder meer verzocht om de bladen 4 tot en met 8 van volgnummer 11/2016 over te leggen, terwijl de bladen 4 tot en met 7 en 9 ontbraken. Het college heeft weliswaar ten onrechte verzocht om blad 8, maar heeft alleen het ontbreken van de bladen 4 tot en met 7 van volgnummer 11/2016 – en volgnummer 3/2017 van dezelfde bankrekening – aan de intrekking ten grondslag gelegd. Om die bladen was in de brieven van 5 en 20 juli 2017 al verzocht en deze gegevens waren dus niet nieuw.
4.6.
Ten aanzien van de opgevraagde gegevens van de online pokeraccounts van appellant is niet in geschil dat hij deze gegevens niet tijdig heeft verstrekt. Appellant stelt zich echter op het standpunt dat hem hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. Hij voert hiertoe samengevat aan dat hij niet binnen de gestelde termijn over de gegevens kon beschikken, hem niet kan worden tegengeworpen dat hij niet om uitstel van de termijn heeft verzocht en dat de opgevraagde gegevens niet noodzakelijk waren.
4.7.
De beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft zijn stelling dat hij de gevraagde gegevens niet kon krijgen, omdat zijn pokeraccounts zijn opgeheven, niet onderbouwd. Uit de door het college uitgedraaide contactgegevens op websites blijkt dat het mogelijk is om contact op te nemen met de klantenservice van de bedrijven die online pokeren aanbieden. Appellant had via de op die websites vermelde e-mailadressen en telefoonnummers om de gevraagde gegevens kunnen vragen. Appellant heeft dit niet geprobeerd. Indien appellant meer tijd nodig had voor het verkrijgen van de gevraagde gegevens, had het op zijn weg gelegen het college binnen de gegeven termijn gemotiveerd om uitstel te vragen. Verder zijn bewijsstukken en afschriften van online pokeraccounts, alsmede een actueel saldo op die accounts, gegevens die van belang zijn voor de verlening van bijstand. Anders dan appellant stelt, is aan de hand van zijn bankafschriften niet (volledig) te herleiden wat zijn inkomsten uit pokeren waren. Het college heeft er immers op gewezen dat bedrijven die online pokeren aanbieden ook andere mogelijkheden voor uitbetaling aanbieden, zoals uitbetaling via een credit card, PayPal, een prepaidcard, of e-wallet. Dat appellant van die andere mogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt, heeft hij niet onderbouwd.
4.8.
Tot slot voert appellant aan dat de in bezwaar aangeleverde gegevens van zijn gokaccounts bij de beoordeling hadden moeten worden betrokken. De rechtbank heeft miskend dat het in het geval van appellant ging om gegevens waarover hij niet makkelijk kon beschikken.
4.9.
De beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 16 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7575) komt in beginsel geen betekenis toe aan gegevens of stukken die tijdens de bezwaarfase alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien appellant aannemelijk maakt dat het gaat om gegevens of stukken die hij redelijkerwijs niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft kunnen verstrekken. Uit 4.7 blijkt dat appellant hierin niet is geslaagd.
4.10.
Uit 4.3 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2020.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) A.A.H. Ibrahim