ECLI:NL:CRVB:2020:210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
19/2666 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht

Op 30 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/2666 WUV. Het beroep is ingesteld door een appellant, woonachtig in Canada, tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 1 april 2019. De appellant heeft beroep ingesteld, maar heeft verzuimd het verschuldigde griffierecht van € 47,- tijdig te betalen. De gemachtigde van de appellant is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, met duidelijke mededelingen over de termijnen en de gevolgen van niet-betaling. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de appellant niet in verzuim is geweest. De Raad heeft besloten om zonder verder onderzoek te oordelen, aangezien de niet-betaling van het griffierecht een duidelijke grond vormt voor niet-ontvankelijkheid. De uitspraak is gedaan door rechter H. Benek, in aanwezigheid van griffier R.I.S. van Haaren, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de appellant heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak schriftelijk verzet te doen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 30 januari 2020
19/2666 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het geding tussen:
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Canada) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [X.] beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 1 april 2019, kenmerk BZ011268535.
De Svb heeft hierop gereageerd.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven.
Bij brief van 26 juni 2019 is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 47,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de bankrekening van de Centrale Raad van Beroep moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 27 juli 2019 is de gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Nadat is gebleken dat het vermelde adres op de verstuurde nota’s onvolledig was, is appellant opnieuw bij brief van 2 oktober 2019 erop gewezen dat een griffierecht van € 47,- verschuldigd is, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de bankrekening van de Centrale Raad van Beroep moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 2 november 2019 is de gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek , in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2020.
(getekend) H. Benek
(getekend) R.I.S. van Haaren
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.