ECLI:NL:CRVB:2020:2092

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
19/4286 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering AOW-ouderdomspensioen op basis van onvoldoende bewijs van verzekering in Nederland

Op 3 september 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die verzocht om toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De appellant, geboren in 1951 en woonachtig in Marokko, had tussen 1970 en 1980 in Nederland gewoond en gewerkt, maar kon onvoldoende bewijs leveren van zijn verzekering voor de AOW. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had op 1 juni 2018 geweigerd om appellant in aanmerking te brengen voor het pensioen, omdat niet was gebleken dat hij verzekerd was geweest. Dit besluit werd door de Svb in een later bezwaar ook ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak op 29 augustus 2019 het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Svb toereikend onderzoek had verricht en dat niet aannemelijk was geworden dat appellant in Nederland voor de AOW verzekerd was geweest. In hoger beroep herhaalde appellant zijn stelling dat hij in Nederland had gewoond en gewerkt, en dat getuigen dit konden bevestigen. Echter, de Raad oordeelde dat de door appellant verstrekte gegevens onvoldoende waren om zijn verzekering in Nederland vast te stellen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 september 2020, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

19.4286 AOW

Datum uitspraak: 3 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2019, 18/7201 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1951, heeft de Svb verzocht om toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarbij heeft appellant te kennen gegeven dat hij tussen 1970 en 1980 in [plaatsnaam 4] woonde en heeft gewerkt voor [werkgever 1] en [werkgever 2] in [plaatsnaam 1], [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 2].
1.2.
Bij besluit van 1 juni 2018 heeft de Svb geweigerd om appellant in aanmerking te brengen voor een ouderdomspensioen op grond van de AOW, omdat niet is gebleken dat hij verzekerd is geweest voor de AOW. Het bezwaar van appellant hiertegen is bij besluit van
18 oktober 2018 (bestreden besluit) door de Svb ongegrond geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat – kort weergegeven – de Svb toereikend onderzoek heeft verricht en dat niet aannemelijk is geworden dat appellant in Nederland voor de AOW verzekerd is geweest.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant evenals in beroep gesteld dat hij wel degelijk in Nederland heeft gewoond en gewerkt en dat de door hem genoemde getuigen dit kunnen bevestigen.
3.2.
De Raad onderschrijft wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Aan de hand van de weinige gegevens die appellant heeft verstrekt kan niet worden vastgesteld dat appellant in Nederland voor de AOW verzekerd is geweest. Noch in beroep, noch in hoger beroep, heeft appellant verklaringen ingezonden van de door hem genoemde getuigen. Bovendien kan in het algemeen geen doorslaggevende betekenis worden gehecht aan dergelijke verklaringen, indien er geen andere gegevens voorliggen die wijzen op in aanmerking te nemen werkzaamheden of ingezetenschap (vergelijk de uitspraak van de Raad van 12 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4985). Appellant heeft ter ondersteuning van de stelling dat hij in Nederland heeft gewerkt alleen een enveloppe overgelegd van [werkgever 1] ten name van de familie [familienaam]. Die enveloppe dateert bovendien van 1980, terwijl appellant aangeeft tussen 1972 en 1974 (volgens een latere opgave wel tussen 1970 en 1973) in [plaatsnaam 4] in de schoonmaak te hebben gewerkt.
4.
Uit punt 3.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) P. Boer
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par M.A.H. van Dalen-van Bekkum en présence de P. Boer en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 3 septembre 2020.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas:
Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.