Op 3 september 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die verzocht om toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De appellant, geboren in 1951 en woonachtig in Marokko, had tussen 1970 en 1980 in Nederland gewoond en gewerkt, maar kon onvoldoende bewijs leveren van zijn verzekering voor de AOW. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had op 1 juni 2018 geweigerd om appellant in aanmerking te brengen voor het pensioen, omdat niet was gebleken dat hij verzekerd was geweest. Dit besluit werd door de Svb in een later bezwaar ook ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak op 29 augustus 2019 het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Svb toereikend onderzoek had verricht en dat niet aannemelijk was geworden dat appellant in Nederland voor de AOW verzekerd was geweest. In hoger beroep herhaalde appellant zijn stelling dat hij in Nederland had gewoond en gewerkt, en dat getuigen dit konden bevestigen. Echter, de Raad oordeelde dat de door appellant verstrekte gegevens onvoldoende waren om zijn verzekering in Nederland vast te stellen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 september 2020, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.