ECLI:NL:CRVB:2020:2037

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
18/6206 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van verdiencapaciteit en medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 10 oktober 2016 ziek was door psychische klachten, had een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar uitkering per 18 november 2017, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor zijn besluit. In hoger beroep voerde appellante aan dat er meer informatie ingewonnen had moeten worden bij haar psychiater en therapeut. Het Uwv stelde echter dat de door appellante overgelegde informatie al bekend was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.6206 ZW

Datum uitspraak: 27 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2018, 18/1145 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 30 juli 2020. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk tot en met 31 december 2013 werkzaam geweest als medewerker pallethandel voor 30 uur per week. Aansluitend heeft zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 10 oktober 2016 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten die vooral ook samenhingen met omstandigheden in haar privéleven. Het Uwv heeft aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 september 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 95,09% van haar maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van appellante bij besluit van 17 oktober 2017 beëindigd per 18 november 2017, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 februari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv het bestreden besluit zorgvuldig voorbereid en berust het besluit op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Daarbij heeft de rechtbank ook het in de beroepsfase ingediende rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 maart 2018 betrokken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat informatie had moeten worden ingewonnen bij haar psychiater, haar therapeut en de gemeente Westvoorne. Appellante acht zich nog niet in staat om te werken. Dezelfde verzekeringsarts die haar in november 2017 in staat achtte te werken, vond eerder in april 2017 nog dat zij dat niet kon. Zij heeft nog zelf een brief van haar behandelend psychiater van 23 november 2018 ingediend en een brief van de gemeente Westvoorne van 12 december 2018 waaruit blijkt dat zij tot 1 juli 2019 is ontheven van arbeidsverplichtingen.
3.2.
Het Uwv heeft er op gewezen dat de inhoud van de door appellante overgelegde brief van haar psychiater al bekend was, dat daarmee rekening is gehouden en dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd. Zij is in april 2017 door de verzekeringsarts nog niet belastbaar geacht, omdat eerst informatie bij haar behandelaars moest worden opgevraagd. Nadat die was ontvangen heeft de verzekeringsarts de beperkingen voor haar geformuleerd. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd. De verzekeringsartsen hebben appellante gezien op het spreekuur en bij de hoorzitting en hebben bij hun beoordeling de informatie van de behandelend psychiaters Van Brakel en Verveer betrokken. De verzekeringsartsen hebben voor appellante arbeidsbeperkingen geformuleerd die onder meer inhouden dat appellante wel kan werken, als het werk niet stresserend is en er geen werkdruk is en geen onregelmatige of nachtdiensten. De verzekeringsartsen hebben overtuigend onderbouwd dat door het aannemen van deze beperkingen voldoende rekening is gehouden met de medische situatie van appellante. Er bestaan geen aanwijzingen dat het opvragen van meer informatie tot andere conclusies zou hebben moeten leiden.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Dat appellante door de gemeente is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen kan niet tot een andere conclusie leiden, omdat de gemeente bij haar afweging andere criteria hanteert.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Graveland