ECLI:NL:CRVB:2020:2029

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
18/2620 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante na herbeoordeling van haar belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als receptioniste werkte, had zich op 27 november 2012 ziek gemeld met psychische klachten en ontving een WIA-uitkering. Na een herbeoordeling van haar gezondheidstoestand door het Uwv, werd haar uitkering per 25 april 2017 beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad oordeelde dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van de argumenten die zij eerder bij de rechtbank had ingediend. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De rechtbank had overtuigend gemotiveerd waarom er geen aanleiding was om de eerdere conclusies van het Uwv te betwijfelen. Appellante had in hoger beroep opnieuw gesteld dat haar psychische klachten ernstiger waren dan door het Uwv was vastgesteld, maar de Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier.

Uitspraak

18.2620 WIA

Datum uitspraak: 27 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
5 april 2018, 17/7672 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.M. van Rooij-Houweling, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 16 juli 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Rooij-Houweling. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als receptioniste voor 27 uur per week. Zij heeft zich op
27 november 2012 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 25 november 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-80%. Deze uitkering is met ingang van 16 mei 2015 omgezet in een WGA-vervolguitkering.
1.2.
Appellante heeft op 13 juni 2016 een verslechterde gezondheidstoestand gemeld. In verband daarmee heeft zij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft de belastbaarheid van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 augustus 2016. Vanwege een aanstaande opname in een zorginstelling is appellante niet belastbaar geacht voor arbeid. Het Uwv heeft de WIA-uitkering van appellante per 1 oktober 2016 omgezet in een loonaanvullingsuitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%.
1.3.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante op 27 januari 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Gebleken is dat de opname van appellante in de zorginstelling eind november 2016 is beëindigd. De verzekeringsarts heeft haar belastbaarheid vastgelegd in een FML van 30 januari 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens de functies productiemedewerker, samensteller kunststof- en rubberindustrie, wikkelaar en machinebediende inpak-/verpakkingsmachine voor appellante geselecteerd. Berekend is dat appellante nog 83,06% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat ze ziek werd. De verzekeringsarts heeft eind februari 2017 nog telefonisch overleg gehad met appellante en informatie van haar reumatoloog beoordeeld, wat niet tot een wijziging heeft geleid. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 24 februari 2017 de WIA-uitkering van appellante per 25 april 2017 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het bezwaar van appellante en de overgelegde informatie van haar behandelend artsen beoordeeld en geen aanleiding gezien de eerder vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functies van samensteller kunststof- en rubberproducten niet geschikt geacht voor appellante en in de plaats daarvan de reeds als reserve geselecteerde functie van machinaal metaalbewerker gehanteerd. De overige geselecteerde functies zijn gehandhaafd. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat appellante nog 80,65% kan verdienen van haar maatmanloon en dus minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 februari 2017 bij besluit van 1 november 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig en de uitkomst ervan juist geacht. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies. Geconcludeerd is dat het Uwv de WIA-uitkering van appellante terecht heeft beëindigd per 25 april 2017.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd. Zij houdt staande dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar haar lichamelijke en psychische beperkingen en dat het Uwv deze heeft onderschat. Zij claimt in alle rubrieken van de FML ernstigere beperkingen en acht een urenbeperking noodzakelijk. Appellante is van mening dat zij door haar beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak berust worden onderschreven.
4.2.
Ter zitting heeft appellante vooral de psychische klachten die zij destijds in april 2017 had benadrukt en aangevoerd dat het Uwv daarvoor te weinig beperkingen heeft aangenomen. Appellante heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar de eerder ingediende medische informatie. De rechtbank heeft echter met juistheid geconcludeerd dat het Uwv in haar rapporten voldoende heeft gemotiveerd dat er geen objectieve medische onderbouwing is voor het standpunt van appellante dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is vastgesteld. Haar grond slaagt niet.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) L.E. König