ECLI:NL:CRVB:2020:2022
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de afwijzing van een uitkering op grond van de Ziektewet en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als taxichauffeur heeft gewerkt, heeft zich meermalen ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uwv weigerde echter een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, omdat appellant in staat werd geacht om met zijn beperkingen een aantal passende functies uit te oefenen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bestreden besluit berust op een onvoldoende medische grondslag en dat hij niet in staat was om een van de geselecteerde functies te verrichten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en geoordeeld dat deze niet slagen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant niet in staat is om de functie van technisch werkvoorbereider uit te oefenen, zoals door het Uwv is vastgesteld. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven, en het beroep op het arrest Korošec wordt verworpen.