ECLI:NL:CRVB:2020:2019
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die zich op 30 maart 2015 ziek meldde met psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij door zijn medische klachten niet in staat was om zijn vorige werk of ander passend werk te verrichten. Hij verwees naar beoordelingen door bedrijfsartsen en een neuroloog. Het Uwv verwees naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin werd gesteld dat de beperkingen van appellant correct waren opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op minder dan 35% was vastgesteld. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.