ECLI:NL:CRVB:2020:1954

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
19/2623 ZW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en proceskosten

Op 20 augustus 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/2623 ZW-V. Deze uitspraak betreft een verzet dat is ingediend door de appellante, vertegenwoordigd door mr. M.I. Bal, tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 10 april 2020. In die eerdere uitspraak werd het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellante stelde echter dat zij de aangetekend verzonden brief van 8 oktober 2019, waarin de termijn voor betaling was aangegeven, niet had ontvangen.

De Raad heeft vastgesteld dat uit gegevens van PostNL blijkt dat de brief niet op de juiste wijze is aangeboden. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het verzet gegrond is. De eerdere uitspraak van 10 april 2020 vervalt, en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Tevens is aan appellante een nieuwe termijn gegund voor het betalen van het griffierecht, dat is vastgesteld op € 128,-.

Daarnaast heeft de Raad het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) veroordeeld tot betaling van de proceskosten van het verzet, die zijn vastgesteld op € 262,50 voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier J.A. Achterberg, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 20 augustus 2020
19/2623 ZW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2019, 18/6264 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 10 april 2019 (lees: 10 april 2020) heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellante heeft mr. M.I. Bal verzet gedaan.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 10 april 2020 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 8 oktober 2019 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft de gemachtigde van appellante te kennen gegeven dat hij de aangetekend verzonden brief van 8 oktober 2019 niet heeft ontvangen.
Uit gegevens van PostNL is gebleken dat de brief niet op de juiste wijze is aangeboden.
Dit betekent dat het verzet gegrond moet worden verklaard, de uitspraak van de Raad van 10 april 2020 vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Aan (de gemachtigde van) appellante zal een nieuwe termijn worden gegund voor het voldoen van het verschuldigde griffierecht van € 128,-.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van het verzet van appellante tot een bedrag van € 262,50 voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van het verzet van appellante tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van J.A. Achterberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) J.A. Achterberg